Ga en doe hetzelfde (V): Dankbare kinderen

De relatie met God, met onze naaste en met de aarde vormen de drie fundamentele menselijke relaties die in het scheppingsverhaal van Genesis worden gepresenteerd. Daarom roept de Kerk christenen op om actief bij te dragen om de sociale werkelijkheid vorm te geven, de zorg voor de schepping te bevorderen en het algemeen welzijn te ondersteunen.

De schepping

Het begin van het boek Genesis benadrukt Gods universele en absolute macht, omdat Hij als enige heerschappij heeft over alles en deze aanwendt om leven te scheppen. Binnen de schepping vertrouwt God het eerste mensenpaar, geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis, de taak toe om de aarde te onderwerpen en heerschappij uit te oefenen over alle levende wezens (vgl. Gen 1:26-29).

Het Hebreeuwse woord voor beeld dat hier wordt gebruikt, betekent niet alleen afbeelding of voorstelling, maar verwijst ook naar de beelden van goden die in tempels werden geplaatst (vgl. Ezech 7:20; 16:17; 2 Kon 11:18; Num 33:52). Net zoals koningen in die tijd beelden van zichzelf oprichtten om hun heerschappij over verre gebieden te markeren, werd Adam op aarde geplaatst als het beeld van God—de vertegenwoordiger van Zijn soevereiniteit.

In het tweede scheppingsverhaal krijgt Adam de verantwoordelijkheid om de dieren een naam te geven. Het toekennen van namen betekent meer dan alleen een aanduiding; het plaatst het benoemde binnen een orde en bepaalt zijn plaats in de wereld. Daarmee neemt Adam deel aan Gods gezag en wordt hij aangesteld als Zijn vertegenwoordiger op aarde, heersend in naam van de goddelijke soeverein.

Opmerkelijk is dat God de namen die Adam aan de schepselen geeft, aanvaardt. Dit onderstreept dat de mens daadwerkelijk heerschappij uitoefent over de schepping. Die heerschappij brengt een diepe verantwoordelijkheid met zich mee: het lot van de kosmos is onlosmakelijk verbonden met de menselijke vrijheid, overeenkomstig het oorspronkelijke scheppingsplan.

Hoewel het scheppingsverhaal en het idee dat de heerschappij van de mens voortkomt uit en deelneemt aan Gods heerschappij misschien ver verwijderd lijken van de dagelijkse realiteit van de christen, onthult de Schrift een diepere waarheid. Zoals gesteld wordt: “In Israëls geloofsbelijdenis is de bevestiging dat God Schepper is niet zozeer de uitdrukking van een theoretische overtuiging; dit staat ook gelijk met het vatten van de oorspronkelijke draagwijdte van Gods gratuit en barmhartig optreden voor de mens. God schenkt in feite in vrijheid het zijn en het leven aan al wat bestaat.”[1]

Het principe van de goddelijke schepping – herhaaldelijk benadrukt in de Heilige Schrift, met name in Genesis – biedt ons een sleutel om de werkelijkheid te begrijpen en ernaar te handelen: een houding van dankbaarheid, geworteld in de belangeloze liefde van God.

“Ik dank u, Vader”

Dankbaarheid is de bereidheid om het ontvangen goede te erkennen en erop te antwoorden. Het is echter meer dan alleen een gevoel van waardering of erkenning; het vraagt om een concreet antwoord dat zich uit in woorden en daden. Ware dankbaarheid houdt in dat men het ontvangen geschenk erkent en zich geroepen voelt om ernaar te handelen.

In het Evangelie vinden we talloze voorbeelden van mensen die welwillend tegenover Jezus stonden. Van degenen die voor zijn familie in Bethlehem zorgden—zoals de herders en de Wijzen—tot degenen die hem bijstonden op de weg naar Golgota, zoals Simon van Cyrene, de Goede Dief, Jozef van Arimathea, Nicodemus en de vrouwen die Maria vergezelden. Zij waren mensen die een blik, een glimlach of een dankbaar woord van Jezus ontvingen.

In het Evangelie richt Jezus zijn meest sprekende dankwoord tot zijn Vader: “Ik prijs U, Vader, Heer van hemel en aarde, omdat Gij deze dingen verborgen hebt gehouden voor wijzen en verstandigen, maar ze hebt geopenbaard aan kleinen.” (Mt 11,25). “Deze dingen”, de wijsheid van God die Jezus ons onderwijst, zijn – net als de schepping – een vorm van kennis over God en de wereld die voor iedereen toegankelijk is. Het is een taal die het best begrepen wordt door de “kleinen”: zij die met eenvoud en zonder vooroordelen naar de wereld kijken, en beseffen dat alles een gave is.

Een dankbare blik en een dankbaar hart

Zoals het Compendium van de Sociale Leer van de Kerk ons herinnert: “De houding die de omgang van de mens met de schepping moet kenmerken, is er in essentie één van dankbaarheid en waardering: de wereld openbaart immers het mysterie van God die de wereld heeft geschapen en hem ondersteunt. […] De wereld toont zich voor de ogen van de mens als spoor van God, als de plaats waar zijn creatieve, door de voorzienigheid bepaalde en verlossende kracht zich ontvouwt.”[2]

Christenen zijn, vanuit hun geloof in de schepping en hun dankbaarheid, geroepen om hun handelen te baseren op de dankbare aanvaarding van goddelijke gaven. De mens is vrij om te kiezen: hij kan een houding van autonomie aannemen, waarbij hij God buitensluit, of hij kan de werkelijkheid erkennen als een geschenk, wat zijn afhankelijkheid van God verdiept.

In het eerste geval worden dingen gezien als objecten die we naar wens manipuleren en bezitten. In het tweede geval worden ze benaderd als gaven: ontvangen, bewonderd, begrepen, gewaardeerd, gedeeld en vooral teruggegeven aan God, van wie ze afkomstig zijn. Elke menselijke keuze, hoe klein of alledaags ook, is uiteindelijk een uitdrukking van dankbare aanvaarding of afwijzing van Gods gaven.

Tal van dagelijkse voorbeelden illustreren dit: het vieren van een speciale gelegenheid met familie en vrienden, het behalen van een succes op het werk, de kans om een nieuwe ervaring op te doen of het plezier van het delen van een talent... Goddelijke geschenken omvatten immers alles wat we ontvangen, van het materiële universum tot onze relaties met anderen.

De dankbare aanvaarding van Gods gaven wordt het meest zichtbaar in de erkenning van de ander als een geschenk. De mens is ‘gemaakt naar het beeld en de gelijkenis van God” (Gen 1,26), geschapen om in gemeenschap te leven (vgl. Gen 2,20.23) en geroepen om de aarde te beheren (vgl. Gen 1,26.28-30). Vanaf het begin is hij bestemd voor een sociaal leven: “God schiep de mens niet als een ‘solitair wezen’, maar wilde dat hij een ‘sociaal wezen’ was. Het sociale leven is daarom niet iets uiterlijks van de mens: hij kan slechts groeien en zijn roeping verwezenlijken in relatie met anderen.”[3] Dankbare aanvaarding van de ander houdt dan ook in, dat we zorg dragen voor elkaar en het algemeen welzijn bevorderen.

Anderen verwelkomen als een geschenk: een uitnodiging tot het algemeen welzijn

Paus Franciscus herinnert ons eraan dat integrale ecologie — een concept dat niet alleen de zorg voor de schepping omvat in haar natuurlijke, maar ook in haar menselijke en sociale dimensies — onlosmakelijk verbonden is met het algemeen welzijn. Dit principe vormt een centraal en verbindend element binnen de sociale ethiek. Onze inzet voor het behoud van de schepping is des te authentieker wanneer deze gericht is op het bevorderen van het algemeen welzijn, dat wordt gedefinieerd als: “Het totaal van die sociale voorwaarden, waardoor zowel groepen als individuen hun eigen volmaaktheid vollediger en sneller kunnen bereiken.”[4] Met andere woorden, integrale ecologie staat in dienst van een integrale en duurzame menselijke ontwikkeling.

Wanneer we de problemen van anderen of onze gemeenschap tegenkomen, moeten we ons als christenen betrokken voelen en actief handelen. We worden geroepen om met verantwoordelijkheid en vrijgevigheid te reageren, met als doel het welzijn van iedereen. Het algemeen welzijn is geen abstract begrip, maar een concrete opdracht: een oproep aan alle leden van de samenleving om samen te werken, hun eigenbelang te overstijgen en bij te dragen volgens hun talenten.

Dit vraagt om een houding die verder kijkt dan persoonlijke belangen en zich richt op een groter geheel, geleid door naastenliefde. Dit uit zich in openheid naar anderen en in het vermogen om de verschillende aspecten van de samenleving – familiaal, sociaal, politiek, cultureel en technisch – in harmonie te brengen.

De kern van dit perspectief is het besef van de oneindige waardigheid van elke mens, ongeacht de omstandigheden. Daarom moet de orde der dingen in dienst staan van de mens, en niet andersom. Zoals Jezus zei: “De sabbat is er voor de mens, niet de mens voor de sabbat” (Mc 2,27). Een samenleving die deze orde erkent, gebouwd op waarheid en bezield door naastenliefde, streeft ernaar de mens op elk niveau te dienen.

Een van de grote uitdagingen van onze tijd is de impact van technologie. We kunnen de tekenen des tijds niet negeren, nu sociale relaties steeds complexer worden door de snelheid en het gemak van communicatie, transport en andere technologische middelen. Deze innovaties brengen nieuwe levensstijlen en vormen van interpersoonlijk contact met zich mee, maar gaan ook gepaard met een zekere dubbelzinnigheid. Technologische vooruitgang biedt zowel kansen als risico’s voor menselijke waardigheid en ontwikkeling.

De invloed van innovatie kan leiden tot solidariteit of juist tot conflicten en verdeeldheid, afhankelijk van hoe we ermee omgaan. Ze kan bijdragen aan diepere menselijke verbondenheid of juist aan oppervlakkigere relaties; aan leren en groei of aan afhankelijkheid; aan uitbuiting van het individu of juist aan nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden.

Ware vooruitgang betekent dat we technologie verwelkomen met respect voor de mens zelf – niet alleen als doel, maar ook in de middelen die we gebruiken. Dit vraagt om een ethische benadering die verder gaat dan efficiëntie en de menselijke waardigheid vooropstelt.

Samen bouwen aan het algemeen welzijn

Ieder van ons heeft de verantwoordelijkheid om bij te dragen aan het algemeen welzijn. We zijn geroepen om datgene te geven wat alleen wij kunnen bieden, want niemand anders kan onze plek innemen. Dit vraagt om een actieve houding, in contrast met passiviteit, gemakzuchtige onverschilligheid of een individualisme dat alleen het eigen welzijn nastreeft. Het betekent een voortdurende inzet en de bereidheid om ons leven soms te bemoeilijken, juist om een klimaat van verbondenheid te bevorderen. “Want zich gedwongen voelen samen te leven is één ding, maar het waarderen van de rijkdom en schoonheid van het gemeenschappelijk leven dat gezocht en gecultiveerd dient te worden, is iets geheel anders.”[5]

Het algemeen welzijn wordt concreet zichtbaar in het dagelijkse handelen van iedere burger. Sociale omstandigheden ontstaan door persoonlijke relaties en werk, die kunnen bijdragen aan – of juist afbreuk doen aan – een gezonde, rechtvaardige en dienstbare samenleving. Deze omstandigheden hangen vaak samen met fundamentele mensenrechten, zoals toegang tot voedsel, huisvesting en vervoer. Daarom is het essentieel dat we onze dagelijkse taken met toewijding, vaardigheid en passie vervullen.

Hoe doen we dat? Door onszelf goed te informeren en een dieper bewustzijn te ontwikkelen van de wereld om ons heen, zonder te vervallen in berusting onder het excuus dat onze daden weinig invloed hebben. Christus zelf laat zien hoe kleine daden – voeden, water geven, kleden – van grote betekenis zijn wanneer ze worden gedaan voor de meest kwetsbaren: “Mijn kleinste broeders en zusters” (vgl. Mt 25,31-46).

Het leergezag van de Kerk heeft christenen altijd opgeroepen om actief deel te nemen aan het openbare leven en daarin verantwoordelijkheid te nemen. Het besef dat we een grotere gemeenschap nodig hebben, zou ons moeten aansporen om samen te werken en zo het algemeen welzijn beter te bevorderen. In dit licht geeft Jezus ons het voorbeeld van de barmhartige Samaritaan (vgl. Luc 10, 25-37), die ons door zijn daden laat zien dat “het bestaan van ieder van ons verbonden is met dat van anderen: het leven is geen voorbijgaand moment, maar een moment van ontmoeting”.[6]

Hieruit blijkt wat we de intrinsieke dimensie van het algemeen welzijn kunnen noemen: het draait om goed leven in gemeenschap. Met andere woorden, het is niet genoeg om goed te doen voor anderen; we moeten goed willen doen mét anderen. Solidariteit reikt verder dan individuele verantwoordelijkheid voor een bepaalde taak. Het wekt een diep verlangen op om samen te zijn, samen te werken en elkaar te helpen om gemeenschappelijke doelen te bereiken. De kracht van deze visie ligt in het besef dat het algemeen welzijn niet louter afhangt van externe voorwaarden, maar juist wordt gevormd en verdiept door relaties waarin zowel individueel als sociaal welzijn tot bloei komt.

De som van vele kleine dingen

Het besef van samenzijn is op zichzelf al een waardevol goed, omdat het een omgeving schept waarin persoonlijke tekortkomingen en fouten met steun en hulp overwonnen kunnen worden. Denk bijvoorbeeld aan een gemeenschap die zich verenigt na een natuurramp om mensen en hun omgeving te redden. Ondanks pijn, lijden en vermoeidheid ontstaat er een diepe, gedeelde dankbaarheid en de voldoening van samen iets goeds te hebben gedaan. De uitdaging is om deze intensiteit van verbondenheid niet alleen in crisissituaties, maar elke dag opnieuw te ervaren.

Toch is het niet altijd makkelijk om het goede dat anderen voor ons doen te blijven zien. We hebben vaak de neiging vooral voor onszelf te zorgen, gunsten te vragen of te verlenen, terwijl we steeds afwegen wat ons verschuldigd is en wat niet.

Het streven naar het intrinsieke algemeen welzijn vraagt om een vorming die ons in staat stelt de logica van vrije relaties, barmhartigheid en gemeenschap te omarmen. Zoals treffend wordt verwoord: “We krijgen de ruimte die we nodig hebben voor medeverantwoordelijkheid bij het creëren en invoeren van nieuwe processen en veranderingen. Laten we actief deelnemen aan de vernieuwing en ondersteuning van onze beroerde samenlevingen. Vandaag beschikken we over een geweldige kans om ons aangeboren gevoel van broederlijkheid te tonen, om barmhartige Samaritanen te zijn die de pijn van andermans problemen op zich nemen, in plaats van nog meer haat en wrok aan te wakkeren. Net als voor de toevallige reiziger in de parabel volstaat het pure en eenvoudige verlangen om een volk, een gemeenschap te zijn, constant en onvermoeibaar in de poging om wie gevallen is recht te helpen, te integreren en te includeren. [...] Laten wij van onze kant het goede koesteren en onszelf ten dienste stellen.”[7]

Vrijgevigheid en dankbaarheid gaan daarbij hand in hand. Ze geven richting aan onze relaties met anderen en vinden hun fundament in onze relatie met God—een relatie van dankbare en verantwoordelijke kinderen.


Het boek Genesis openbaart dat de mens geroepen is om hoeder en medeschepper van de schepping te zijn, een gedeelde heerschappij uit te oefenen die hij van God, de enige ware heerser, heeft ontvangen. Alles wat we hebben, komt van Hem, en we kunnen Hem daar nooit genoeg voor danken. Toch is wat ons is toevertrouwd van grote waarde: door een houding van dankbare aanvaarding van Gods gaven erkennen we hun betekenis en worden we geroepen om de schepping te verzorgen, te ontwikkelen en te verrijken.

Deze dankbaarheid reikt verder dan alleen de schepping; ze strekt zich uit tot het aanvaarden van anderen als gaven en vertaalt zich in actieve deelname en verantwoordelijkheid bij het bouwen aan het algemeen welzijn. Dit geldt zowel in onze dagelijkse relaties als in publieke betrokkenheid, en vooral in het samen goed doen met en voor anderen. Zo vervullen we onze roeping als sociale wezens, versterken we de banden van broederschap en dragen we bij aan de groei en ontwikkeling van anderen.


[1] Compendium van de sociale leer van de Kerk, nr. 26.

[2] Compendium van de sociale leer van de Kerk, nr. 487.

[3] Compendium van de sociale leer van de Kerk, nr. 149.

[4] Compendium van de sociale leer van de Kerk, nr. 164.

[5] Paus Franciscus, Humana Communitas, nr. 6.

[6] Paus Franciscus, Video boodschap in TED 2017 in Vancouver (26 april 2017): L’Osservatore Romano (27 april 2017), p. 7.

[7] Paus Franciscus, Fratelli tutti, nr. 77.

Letícia Braga en Vitória Volpato