Ze begonnen de pelgrimage niet in La Verna, maar iets verderop, in Sansepolcro. Het was een tocht van 133 kilometer, verdeeld over een aantal stevige etappes, bedoeld om samen op pad te gaan, te bidden en onderweg ruimte te maken voor gesprekken die in het dagelijks leven misschien zelden gevoerd worden. De combinatie van wandelen in de frisse lucht, vermoeide benen en tijd leek bleken daarvoor het juiste recept.
Als een ommuurde stad
Het gezelschap, afkomstig uit verschillende delen van Nederland en Vlaanderen reisde per auto en busje naar Italië. De rit naar Milaan betekende flink wat uurtjes in de auto, maar Thomas, een van de deelnemers bracht in dat ‘mooie dingen tijd nodig hebben’. Onderweg viel al op hoe snel de sfeer vertrouwd werd. Er werd veel gepraat, gezongen, af en toe geslapen, en veel gelachen.
Na aankomst in Milaan, de stad van st. Ambrosius, werd een nacht doorgebracht in een jongerenhuis van het Opus Dei. In een van de geïmproviseerde slaapkamers hing een fragment in het Latijn uit het Bijbelse boek Spreuken:
Frater qui adiuvatur a fratre quasi civitas firma —
"Een broeder die geholpen wordt door zijn broeder is zo sterk als een ommuurde stad."
Dat zinnetje bleek gaandeweg een treffende samenvatting van de reis. De fysieke inspanning was soms aanzienlijk, maar het was vooral de onderlinge steun waar het niet aan ontbrak. Blaren werden verzorgd en wie vermoeid was werd opgebeurd. Er werd veel met elkaar gepraat over alledaagse dingen en mettertijd ontstonden openhartige gesprekken over meer persoonlijke kwesties.

Naar Sansepolcro
De tocht vervolgde een dag later naar Sansepolcro, daar werd verbleven in een nog altijd actief Kapucijnenklooster, Convento Eremo di Montecasale, in de heuvels. Na het meedoen aan de Vespers kreeg de groep een kleine rondleiding. Het klooster bevatte twee cellen die nog bewoond zijn geweest door Sint Antonius van Padua en Sint Bonaventura, evenals een rots waar Sint Franciscus op sliep tijdens zijn verblijf in de regio om voor melaatsen te zorgen.
Voor sommige pelgrims vormde deze plek van de soberheid en connectie met de heiligen een eerste moment van bezinning.
De eerste etappes
Vanuit het Kapucijnenklooster in Sansepolcro begon men de tocht met een stevige wandeling naar Città di Castello — 32 kilometer door heuvelachtig landschap op dag één. Onderweg werd een rivier blootvoets overgestoken, liepen ze door net gemaaide hooivelden en wachtte hen ontmoetingen met onverwachte vrienden. Een Nederlander die daar woonde toonde hun een Passie-voorstelling in miniatuur en deelde verse pruimen uit. Ergens anders kregen ze van een Italiaanse vrouw versgemaakte marmeladepuddinkjes. Deze gastvrijheid en onverwachte ontmoetingen luisterden de tocht op. Eenmaal door de stadsmuren van Cita di Castello liep de groep tegen een kerk aan met de volgende woorden op de voorgevel: Quis ut Deus? Wie is als God? De krijgsroep van de Heilige Aartsengel Michaël.

De tweede dag, richting Pieve de’ Saddi, bracht de groep door heuvelachtig terrein. Een flinke regenbui viel precies op het moment dat de zwaarste klim voor de boeg lag. Ondanks de modder en nattigheid werd er nauwelijks gemopperd; de bui bracht verkoeling en maakte de dag eigenlijk alleen maar gedenkwaardiger. Eenmaal boven verzorgden een paar van de jongens een eenvoudige maar smakelijke salade caprese als lunch, en ’s avonds werd er gezellig gezongen en droegen de Italiaanse gastvrouwen hun muzikaal aandeel aan bij.

De derde etappe, van Pieve de’ Saddi naar Gubbio, bleek de zwaarste. 36 kilometer, hoge temperaturen en zwaar terrein maakten dat drie deelnemers moesten afhaken vanwege blessures of oververhitting. De rest zette door, elkaar bemoedigend en vastberaden om Gubbio te bereiken. In Gubbio vertelde een deelnemer, Casimir, ’s avonds het bekende verhaal van Franciscus en de wolf — een luchtig slot van een pittige dag.

Improvisatie en Flexibiliteit
De vierde en vijfde dag vroegen om improvisatie. De oorspronkelijke route bleek logistiek te lastig vanwege slecht toegankelijke wegen. Bovendien bleek met veertien man in een busje voor negen, zelfs het transport op zich een avontuur. In plaats van door te reizen, maakte de groep een rondwandeling in de buurt van Valfabbrica en zocht daarna verkoeling in een rivier.

Er was tijd voor rust, gesprekken en een meditatie van de priester over het belang van de biecht. Een van de jongens vertelde later dat hij tijdens deze tocht voor het eerst is gaan biechten — hij had er moed voor nodig en hij legde deze uitdaging voor aan Maria. Het juiste moment diende zich onverwachts aan omdat hij tot drie keer toe opnieuw zijn veters moest strikken, waardoor hij achterop kwam te lopen met niemand anders dan de priester.
De aankomst in Assisi
De laatste wandeldag voerde de groep Assisi binnen via de vallei. De 13e-eeuwse basiliek van ST. Franciscus was al van verre zichtbaar, gelegen tegen de helling van Monte Subasio, de berg waar Assisi zich bevindt. De klim omhoog was pittig, zeker met vermoeide benen. Tijdens de klim werd de rozenkrans gebeden en boven aangekomen ging het gezelschap na een kort bezoek aan de Basiliek door naar hun verblijfplaats: het Monastero San Giuseppe. Vanuit de tuin hadden ze uitzicht over de vallei onder Assisi waarlangs ze hadden gewandeld en in de verte de Santa Maria degli Angeli waar de Minderbroeders hun ontstaansgeschiedenis hebben en waar Sint Franciscus was gestorven.

Assisi is vooral bekend als de stad van Franciscus en Clara, maar inmiddels ook van de jonge Zalige Carlo Acutis. Beiden hebben een stempel gedrukt op de plek, en dat was op allerlei manieren te voelen. Het gezelschap bezocht het graf van Carlo Acutis in de Chiessa di Santa Maria Maggiore, waarna aan een van de zijaltaren de Mis werd gevierd.
Laatste dag, Perugia
De dag na aankomst in Assisi hadden de pelgrims het geluk de Mis bij te kunnen in de crypte van de basiliek, bij het graf van Franciscus, opgedragen door de priester van de groep, meneer Gascón. Daarna was er ruimte om Assisi verder te verkennen op eigen tempo: oorkondes werden opgehaald en er werd koffie gedronken. Later diezelfde dag bezochten ze het kerkje van San Damiano, de plek waar Sint Franciscus tot drie keer toe door Christus werd geboden om “Gods huis te gaan herstellen.” Het originele Damiano-kruis waar Jezus toen door sprak hangt tegenwoordig in de Basiliek van Sint Clara die ook door een aantal was bezocht in de vrije tijd. Deze Basiliek bevat nog altijd de nis waar Sint Franciscus met minachting het geld van zijn ouders in worp. Zo werd zichtbaar hoe hij in elkaar stak: geld is niets meer dan stof als het als middel niet kan dienen.

’s Middags volgde nog een uitstapje naar Perugia, waar de imposante stadsmuren indruk maakten, evenals een bezoek aan de Portiuncula, een kapel nabij Assisi die gebouwd is op de grond waar Franciscus van Assisi zijn orde, de Orde der Minderbroeders, stichtte en waar hij zijn eerste kluis had.
De dag eindigde weer in Assisi, onder een fresco uit de 16e eeuw, met een eenvoudige maar feestelijke maaltijd. Na een moment van reflectie, het gewetensonderzoek, was het tijd om te slapen.
De terugreis
De rit terug naar Nederland verliep in stilte. Niet uit vermoeidheid of gebrek aan woorden, maar eerder uit ruimte voor wat bezinking. De wandelingen, de gesprekken, de eenvoudige maaltijden, het lachen, het zwijgen, het dragen van elkaar — de pelgrimage, de grote heiligen, het gebed en God als middelpunt: het had iets losgemaakt.
De woorden uit Milaan bleven hangen: "quasi civitas firma." Sterk ben je niet in je eentje, ook niet door grote daden of inzichten. Maar als iemand met je meeloopt — en je op tijd een pleister, een grap of een goed gesprek aanbiedt, je met en voor elkaar bidt — dan kun je een stuk verder komen dan je vooraf dacht.
Tijdens de pelgrimage werd iedere dag de Heilige Mis gevierd en de Rozenkrans gebeden. Voor afleiding en digitale middelen was nauwelijks ruimte omdat deze werd ingenomen door goede gesprekken, door verstilling, natuur, oudheid en gebed.
