“De droefheid is een overblijfsel van egoïsme”

Laat niemand gedeprimeerdheid of verdriet van je gezicht kunnen aflezen als je in de wereld om je heen de zoete geur van je offervaardigheid verspreidt: kinderen van God moeten altijd zaaiers van vrede en blijdschap zijn. (De Voor, 59)

Wij, kinderen van God, waarom zouden wij bedroefd zijn? Droefheid is het residu van egoïsme. Als we voor de Heer willen leven, zal de blijdschap ons niet ontbreken, ook niet als we onze fouten en kleinheden ontdekken. De blijdschap dringt ons gebedsleven binnen, tot we uiteindelijk niet anders kunnen dan in gezang uitbarsten: want wij beminnen en de zang is een zaak van verliefden.

Als wij zo leven, zullen we in de wereld een stuk vrede verwerkelijken; we zullen de dienst van de Heer voor anderen aantrekkelijk weten de maken, want God houdt van een blijmoedige gever (2 Kor 9, 7). De christen is in de maatschappij één tussen velen, maar zijn hart stroomt over van de vreugde van hem die zich voorneemt de Wil van de Vader —met de voortdurende hulp van de genade— te volbrengen. En hij voelt zich geen slachtoffer, niet iemand die geestelijk of lichamelijk onder dwang staat. Hij gaat met opgeheven hoofd, omdat hij mens is en omdat hij kind van God is.

Ons geloof stelt die deugden, waarvan niemand ooit de beoefening zou mogen vergeten, in het volle daglicht. Niemand kan het in menselijkheid winnen van de christen. Daarom is hij die Christus volgt in staat —niet door eigen verdiensten, maar door de genade van de Heer— aan de mensen om hem heen dat duidelijk te maken wat ze vaak wel aanvoelen, maar niet kunnen begrijpen: dat het werkelijke geluk, de authentieke dienst aan de naaste altijd via het hart van de Heer, perfectus Deus, perfectus homo, gaat.

Vrienden van God, 92-93

Ontvang berichten per e-mail

email