“Zich niets te weten bij God”

Het is iets groots zich niets te weten bij God, omdat het zo ís. (De Voor, 260)

Sta mij toe je te herinneren aan enkele van de duidelijke tekenen van een gebrek aan nederigheid:
- denken dat wat jij doet of zegt beter is dan wat anderen doen of zeggen;
- altijd je zin willen doordrijven;
- discussiëren zonder dat je gelijk hebt, of als je het wel hebt, koppig of slechtgemanierd doordrammen;

- je mening geven zonder dat erom gevraagd wordt, of zonder dat de liefde dat gebiedt;
- de mening van anderen minachten;
- al je gaven en capaciteiten niet als geleend beschouwen;

- niet inzien dat je alle eer en achting onwaardig bent, met inbegrip van de aarde waar je op loopt en van de dingen die je bezit;
- jezelf in gesprekken als voorbeeld voorhouden;
- slecht over jezelf spreken met de bedoeling dat ze een gunstig oordeel over je krijgen of je tegenspreken;

- je verontschuldigen, als je berispt wordt;
- vernederende gebreken voor je geestelijk leidsman verbergen, opdat hij zijn gunstige mening over jou niet zal verliezen;
- er genoegen in scheppen als je geprezen wordt of blij zijn omdat ze gunstig over je hebben gesproken;

- er pijnlijk door getroffen zijn als anderen meer eer krijgen dan jij;
- weigeren minderwaardige werkzaamheden uit te voeren;
- het bijzonder zijn zoeken of verlangen;

- in een gesprek eigen roem suggereren of hints geven in de richting van je rechtschapenheid, je scherpzinnigheid, je bekwaamheid, je beroepsaanzien;
- je schamen omdat je sommige goederen niet hebt

De Voor, 263

Ontvang berichten per e-mail

email