“Dat de ziel van Maria in ieder van u moge zijn”

Moeder! De moeders van de wereld hebben een duidelijke voorkeur voor het kind dat gehandicapt is; of voor het kind dat zwakker, zieker of minder begaafd is dan de andere kinderen... Maria, ik weet dat u meer Moeder bent dan alle andere moeders bij elkaar... En omdat ik uw kind ben... en omdat ik zwak ben en ziek... en gehandicapt... en lelijk... (De Smidse, 234)

Moeders houden geen boekhouding bij van de afzonderlijke details waarmee hun kinderen hun liefde tonen. Zij wegen noch meten met krenterige maten. Zij genieten van een klein bewijs van genegenheid als van zoete honing en zij geven graag meer terug dan zij ontvangen. Als goede aardse moeders al zo reageren, wat mogen we dan wel niet verwachten van onze heilige Moeder Maria!

Ik houd ervan in gedachten terug te gaan naar de jaren waarin Jezus bij zijn moeder was, jaren die bijna het hele leven van Onze Heer beslaan. Ik zie Hem als klein kind, wanneer Maria bezig is Hem te verzorgen, Hem kust en met Hem speelt. Ik zie Hem opgroeien onder de liefhebbende ogen van zijn Moeder en van de heilige Jozef, zijn vader hier op aarde. Met hoeveel tederheid en fijngevoeligheid moeten Maria en de heilige patriarch in Jezus' jeugd voor Hem gezorgd hebben en hoeveel zullen zij niet continu stilzwijgend van Hem geleerd hebben. Hun zielen zullen wel steeds meer op die van hun Zoon, Mens en God, zijn gaan lijken. Daarom kent Maria —en na haar de heilige Jozef— als niemand anders de gevoelens van Christus' Hart, en zij beiden zijn de beste weg —ik zou haast zeggen de enige weg— om tot de Verlosser te komen.

“Dat de ziel van Maria in ieder van u moge zijn —schreef de heilige Ambrosius— opdat u de Heer looft. Dat de geest van Maria in eenieder moge zijn, opdat u zich in God verblijdt”.

Vrienden van God, 280-281

Ontvang berichten per e-mail

email