‘Het is de moeite waard’ (IV): Van geslacht op geslacht

Terwijl de jaren verstrijken en de generaties elkaar opvolgen is de familie van het Opus Dei geroepen om trouw te blijven aan het geschenk dat God op 2 oktober 1928 aan de wereld gaf, een charisma ‘zo oud als het evangelie en als het evangelie zo nieuw’.

‘De Heer ontwricht het beraad van de volken, doet al hun plannen te niet’ (Ps 33,10). Dit vers van de psalmist lijkt ons misschien een beetje hard, als we denken aan onze eigen persoonlijke plannen. Maar als we goed opletten, verwijst de psalm naar de breekbaarheid van wat zonder God wordt opgebouwd, waarbij de fundamenten ‘op zand’ worden gelegd (vgl. Mt 7,26). Daarom gaat de psalmist verder: ‘Maar zijn beraad staat voor eeuwig vast, zijn besluiten geslacht op geslacht’ (Ps 33,11). De Heilige Schrift herinnert ons op vele manieren aan de zwakheid van alles wat puur menselijk is, hoe sterk het ook moge schijnen, tegenover de enorme stevigheid van alles wat God in de geschiedenis in gang zet, ondanks zijn ogenschijnlijke breekbaarheid. En het Opus Dei is precies een van die projecten van Gods hart dat zich in de loop van de tijd van geslacht op geslacht ontvouwt.

Met de nieuwheid van 2 oktober 1928

Als we het grootse ‘project’ van Gods hart dat het Opus Dei is in één zin zouden moeten samenvatten, zouden we dat waarschijnlijk kunnen doen met die woorden van Jezus die op 7 augustus 1931 in het hart van de heilige Jozefmaria weerklonken: ‘Wanneer Ik van de aarde zal zijn omhoog geheven, zal Ik allen tot Mij trekken’(*) (Joh 12,32). In werkelijkheid is dit project van de Heer veel ouder dan het Werk: het is een plan dat al meer dan tweeduizend jaar aan de gang is en dat de bestaansreden van het leven van de hele Kerk verklaart; een project waartoe mannen en vrouwen van alle rassen, talen, tijdperken en culturen worden opgeroepen om één volk te vormen. Toch wilde God op 2 oktober 1928 een nieuwe impuls geven aan dat project door in het hart van zijn Kerk een nieuwe familie te scheppen. De heilige Jozefmaria heeft Gods inspiratie van dat moment altijd zo samengevat: ‘Dat er op alle plaatsen van de wereld christenen mogen zijn met een persoonlijke en totaal vrije toewijding, die een andere Christus zullen zijn’.[1]

In vergelijking met de Kerk en met de vele instellingen die in de loop van haar geschiedenis zijn ontstaan is het Werk heel jong. Maar toch, nu het eerste eeuwfeest nadert en we zien hoe de historische omstandigheden ten opzichte van het moment van de stichting zijn veranderd, is het logisch dat we ons afvragen hoe we trouw kunnen blijven aan dat goddelijke charisma. ‘Het eeuwfeest zal een tijd zijn van bezinning op onze identiteit, onze geschiedenis en onze zending’[2], heeft de prelaat van het Opus Dei geschreven. De gedachte dat we, onder leiding van de Kerk, steeds trouwer willen zijn vervult ons met vrede. Te midden van zoveel wisselvalligheden in de geschiedenis heeft de Heilige Geest een trouw volk van zijn Kerk weten te maken, door haar aan te moedigen om haar frisheid en vruchtbaarheid niet te verliezen. Daarom is het precies vanuit het hart van de Kerk dat we het Opus Dei aan de komende generaties kunnen doorgeven ‘met dezelfde stevigheid en frisheid van geest als onze Vader had op 2 oktober 1928’.[3] Het bijdragen aan deze trouwe continuïteit maakt ook deel uit van onze weg.

Om militie te zijn, moeten we voor de familie zorgen

De heilige Jozefmaria gebruikte vaak de woordcombinatie ‘familie en militie’ om het intieme karakter te beschrijven van de nieuwe werkelijkheid die God hem gevraagd had te stichten. Daarom is het voor die trouwe continuïteit heel belangrijk om ervoor te waken dat deze omschrijving actueel blijft en dat deze twee longen goed van zuurstof voorzien blijven. Door ons te herinneren dat God het Werk als een familie heeft gewild, zullen we allereerst voor ogen houden dat de banden die ons verenigen niet op de eerste plaats de vrucht zijn van onze vrije keuze, maar van het aanvaarden van een ontvangen geschenk, net zoals we niet onze ouders of onze broers en zussen hebben gekozen. Overeenkomsten in karakter, leeftijd of wat dan ook zijn van secundair belang: ze zijn niet doorslaggevend als het erom gaat onze genegenheid te schenken. Daarom herhaalde don Javier, de tweede opvolger van de heilige Jozefmaria, vaak: ‘Jullie moeten elkaar liefhebben’. Het is een uitnodiging om het leven van onze broers en zussen opnieuw te ontdekken, om niemand van onze vriendschap uit te sluiten.

Dit familiekarakter van het Opus Dei heeft ook vanaf het begin twee fundamentele kenmerken die we als volgt zou kunnen samenvatten: we zijn een thuis en we hebben een familiesfeer. Een “thuis” is de ruimte die intimiteit en groei mogelijk maakt in een aangenaam klimaat van wederzijdse waardering. Het is dus duidelijk hoe belangrijk voor de trouwe continuïteit de zorg voor de taken in huis is in de centra van het Opus Dei ─ het ‘apostolaat van de apostolaten’, zoals de heilige Jozefmaria het noemde ─ en de noodzaak van ieders inzet om een thuis te maken. Tegelijkertijd hebben we, zoals in alle huizen gebeurt, ook onze eigen unieke familiesfeer, op elke plaats herkenbaar, maar die ook door de geografische verspreiding van het Werk overal verschillend is. Deze sfeer wordt gekenmerkt door seculariteit ─ we zijn christenen midden in de wereld, gelijk aan de anderen ─, door de elegantie van personen die goede manieren in het samenleven waarderen, en door onze eigen geschiedenis. De gebruiken en tradities van het familieleven, die ons verbinden met onze oorsprong, zorgen ervoor dat we weten dat we deel uitmaken van iets dat ons overstijgt; ze geven ons een sleutel om onszelf op de juiste manier in de wereld te plaatsen: niet als geïsoleerde individuen, maar juist als leden van een familie. Bovendien zijn de centra van het Opus Dei altijd huizen geweest die openstaan voor iedereen die aan hun activiteiten wil deelnemen; ‘het moeten plaatsen zijn waar veel mensen oprechte liefde vinden en leren echte vrienden of vriendinnen te zijn.’[4]

Aan de andere kant betekent de gedachte dat het Opus Dei een militie is, dat we ons leven in dezelfde termen moeten begrijpen als dat van Jezus. Aangezien ‘het wezen van Christus als Godmens niet kan worden gescheiden van zijn functie als Verlosser’[5] kunnen wij christenen het apostolaat ook niet begrijpen als een louter uiterlijke activiteit, maar als iets wezenlijks: ‘Wij doen geen apostolaat, wij zijn apostelen’.[6] In deze zin heeft paus Franciscus benadrukt dat ‘de nieuwe evangelisatie een nieuwe belangrijke hoofdrol van ieder van de gedoopten moet inhouden. Deze overtuiging verandert in een directe oproep aan iedere Christen zodat niemand afziet van zijn eigen inzet voor de evangelisatie aangezien iemand, als hij werkelijk de liefde van God die hem redt ervaren heeft, niet veel voorbereidingstijd nodig heeft om deze te gaan verkondigen’.[7] Het Werk was en is een militie omdat het bestaat om alle mensen het geluk van het leven met God te brengen.

Eerst de ontdekking, dan de liefde.

Het eerste hoofdstuk van de Smidse bevat veel gedachten van de heilige Jozefmaria over de roeping. Het hoofdstuk is getiteld “Ontdekking” omdat een roeping van God, wanneer deze authentiek is, een verbazingwekkende verbreding van de horizon met zich meebrengt, een openbaring van Gods hoogstpersoonlijke liefde voor ieder van ons. Het stralende middelpunt van deze ontdekking kan niemand anders zijn dan Jezus, die degene is die roept en aan wie wij antwoorden. Maar we hebben allemaal ervaren hoe Christus de aantrekkingskracht van de christenen gebruikt om zichzelf bekend te maken: de Kerk deelt in zijn schoonheid (vgl. Ef 5,27). Daarom gaat de oproep van Christus om Hem in het Opus Dei te volgen hand in hand met het ontdekken van het leven van deze familie: op de een of andere manier hebben we allemaal gevoeld dat dit onze plaats was om dicht bij God te leven.

Als we onze roeping tot het Opus Dei beschouwen naar analogie met de ervaring van de menselijke liefde, kunnen we enkele inzichten vinden voor onze weg. In de liefde tussen echtgenoten zorgt het verstrijken van de tijd ervoor dat ze van verliefdheid naar liefde groeien. Het is een vooruitgang ─ geen achteruitgang ─ waarin het enthousiasme kan afnemen, en we de zwakheden van de geliefde persoon ontdekken. Maar het is juist deze verdieping, dat contact met de werkelijkheid, waardoor de echte liefde kan ontstaan: een liefde waardoor we in staat zijn ons over te geven aan iemand die niet perfect is, in de overtuiging dat hij of zij degene is die zin geeft aan ons eigen leven. Bij deze vooruitgang zullen allebei steeds meer redenen vinden om van elkaar te houden en zal hun gezamenlijk leven een stevigheid krijgen die het in de eerste momenten nog niet had. Als ze zich daarentegen laten meeslepen door lauwheid en ontgoocheling, zal de liefde achteruitgaan; dan zal de noodzakelijke overgang van verliefdheid naar liefde niet plaatsvinden. De lauwheid is in feite een ziekte van de wil, die niet in staat lijkt te zijn om te handelen als het enthousiasme voorbij is; de ontgoocheling daarentegen is een gebrek van de intelligentie, die niet in staat is om de eigen onvolmaaktheid en die van de ander voldoende te accepteren. Het gaat dus om twee vijanden die ontmaskerd moeten worden om een heel leven lang vol liefde te kunnen leven.

We zullen allereerst begrijpen dat onze verwondering over het Werk, als een weg van vereniging met Jezus, een teken van roeping is dat niet genegeerd kan worden als we willen onderscheiden of we deze roeping hebben gekregen. Vervolgens zullen we de positieve aspecten weten te waarderen als we overgaan van deze eerste verliefdheid naar een meer serene beschouwing van de werkelijkheid, naar een diepere, rijpere verwondering, door droombeelden te overwinnen die ons onbekwaam maken om lief te hebben. Tenslotte zullen we ons leven kunnen ‘lezen’ in dat van onze broeders en zusters ‘die ons op onze weg zijn voorgegaan en die ons een kostbaar getuigenis hebben nagelaten van dit het is de moeite waard’.[8]

De erfenis vergroten

Het is kenmerkend voor een familie om een (vaak materiële) erfenis na te laten aan de volgende generatie. In de loop van de geschiedenis is het onterven van een kind dan ook beschouwd als een van de ergste straffen die een ouder kan opleggen. Tegelijkertijd hoort bij een familie ook het verlangen om de ontvangen erfenis te vergroten, te verbeteren en door te geven aan de volgende generaties. Met het verloop van de jaren ontvangen de mannen en vrouwen van het Opus Dei een erfenis die door degenen die hen zijn voorgegaan is gegroeid. De geest die God aan de heilige Jozefmaria heeft gegeven vormt dus zeker een fundamentele erfenis waarvan het Werk zich niet kan losmaken, maar er kunnen om onze geest te beleven wel manieren aan worden toegevoegd die eigen zijn aan elk moment, evenals enkele corporatieve apostolaatswerken, vrucht van de grootmoedigheid van degenen die ons zijn voorgegaan. Het zal de taak van elke generatie zijn om de geest van het Werk levend en zuiver door te geven, door die bijkomstige uitwerkingen, de vrucht van elke tijd, aan te passen en door de impuls te vernieuwen die nodig is voor de verschillende corporatieve apostolaatswerken.

Op de eerste plaats vereist deze taak om de erfenis van het Opus Dei te vergroten een belangrijke persoonlijke inspanning om onszelf te vormen in de geest van het Werk en om steeds dieper in te gaan op het leven van de heilige Jozefmaria, in het besef dat hij een goddelijk charisma heeft ontvangen om ons door te geven. Het zijn de werken van God die de geschiedenis vruchtbaar maken en niet de menselijke ideeën, hoe schitterend die op het eerste gezicht ook lijken te zijn. Daarom zal het steeds belangrijker worden om voortdurend diepgaander te begrijpen wat God op 2 oktober 1928 heeft gewild.

Ten tweede moeten we ons wezenlijk afstemmen op een overtuiging van de heilige Jozefmaria die ons zal helpen ‘Opus Dei te zijn’ in onze eigen tijd en leefomgeving: (nl. zijn overtuiging van) de radicale moderniteit van het Evangelie en van de geest van het Werk, met betrekking tot de verschillende culturen, waarbij het Evangelie de geest van het Werk vernieuwt. Wat echt nieuw is ─ het Evangelie, gelezen in het licht van het charisma van het Opus Dei ─ zal de schaduwen verlichten van sommige schijnbaar moderne culturele uitingsvormen, die voortkomen uit verwarring en uit de leugen van de zonde. Dit vereist dat we met wijsheid en fijngevoeligheid onderscheid maken tussen wat eigen is aan onze geest en wat een concretisering is die kan veranderen, en inderdaad in de loop van de tijd veranderd is. In deze context moedigt de Paus alle christenen aan om niet onze toevlucht te nemen tot ‘het is altijd zo gedaan’, want zo'n houding ‘doodt de vrijheid, doodt de vreugde, doodt de trouw aan de Heilige Geest die altijd voorwaarts gaat door de Kerk vooruit te brengen’.[9]

De heilige Jozefmaria vatte de eeuwigdurende nieuwheid van de geest van het Werk in één korte zin samen: deze is, zei hij, ‘zo oud als het Evangelie en als het Evangelie zo nieuw’.[10] Het serene besef van deze moderniteit leidt ons naar een vrij en verantwoordelijk apostolaat, dat zich aan elke persoon aanpast ‘als een handschoen aan een hand’, om het Evangelie in onze wereld te kunnen doorgeven. Hij heeft een keer geschreven dat ‘Jezus Christus in het bijzonder houdt van degenen die het leven willen leiden dat Hij heeft gewild en verkondigd. En het Opus Dei is een organisatie van katholieken die een goede vorming hebben om consequent te handelen in het sociale en openbare leven, zonder rigide bijkomstige normen die met verouderde opvattingen belemmeren dat het Werk zich met realiteiten van eenheid, vrede en naastenliefde aanpast aan de tijd.’[11]

Ten slotte vereist het vergroten van het erfgoed van het Opus Dei ook ─ God en het Werk rekenen daarop ─ creativiteit om wanneer dat zinvol is, de bestaande apostolaatswerken nieuw leven in te blazen, en om veel nieuwe initiatieven van allerlei aard op te zetten. De institutionele trouw zal er soms toe leiden dat we ernaar streven om initiatieven te onderhouden die anderen zijn begonnen, terwijl we ze de stevigheid geven die elk tijdperk vereist. Verbeteren wat anderen zijn begonnen is een teken van volwassenheid in hen die deel uitmaken van een instelling die vooruitgaat in de tijd.

Een vaderschap dat blijvend is

Hoewel sommigen in het huidige debat als voorwaarde voor de emancipatie van de mens de ‘dood van de vader’ hebben voorgesteld, kunnen de gevolgen van dit voorstel door iedereen zelf worden gezien en beoordeeld: de mensen zijn eenzamer en dus kwetsbaarder geworden. Wat bedoeld was om tot vrijheid te leiden, heeft tot een grotere slavernij geleid. In een gezin is de vader tenslotte geen obstakel voor de vrijheid, maar een noodzakelijke voorwaarde opdat het gezin juist kan bestaan en zijn missie kan vervullen: ons in staat stellen lief te hebben, ons een veilige plek bieden om op een gezonde manier op te groeien.

In het Opus Dei zet het vaderschap dat aan onze Vader is toevertrouwd zich voort in de figuur van zijn opvolgers. Dit vaderschap herinnert ons eraan dat we geliefde kinderen zijn van de Vader in de hemel, het bezielt onze liefde voor God en voor de anderen, het ondersteunt ons in de trouw aan Gods oproepen en aan het familie-erfgoed ─ de geest van het Werk ─ waarvoor wij allen moeten zorgen. De verantwoordelijkheid van de Vader om, met de Algemene Raad en de Centrale Assessorie die hem in zijn bestuurstaak bijstaan, te beoordelen wat tot de geest van het Werk behoort en wat veranderlijk is[12], voldoet niet aan criteria van een institutionele organisatie, maar aan het familiale karakter van het Opus Dei binnen de Kerk. Het vaderschap in het Werk is daarom een extra bewijs van Gods barmhartigheid jegens ons; het is een teken dat ‘de hemel gericht is op de verwezenlijking ervan’.[13]

‘Ik denk aan het Werk en ik sta versteld.’[14] Deze woorden van de heilige Jozefmaria weerspiegelen niet de vluchtige emotie van een puberale liefde, die niet in staat is om de moeilijkheden op te merken en die het vermogen tot verbetering tenietdoet. Ze weerspiegelen veeleer de levende liefde van iemand die Gods genade jaar na jaar in zijn hart laat werken. Om schakels te zijn in deze keten, in de geschiedenis die begon in 1928, hebben we zo'n hart nodig.


  • Zo las de heilige Jozefmaria de tekst van Joh 12,32 voordat de Neovulgaat en de daaropvolgende vertalingen in de verschillende talen ‘omnes’ in plaats van ‘omnia’ introduceerden, dat wil zeggen ‘allen’ in plaats van ‘alle dingen’ of ‘alles’.

[1] Vgl. A. Vázquez de Prada, The founder of Opus Dei, 1, blz. 380.

[2] Mgr. F. Ocáriz, bericht, 10-6-2021.

[3] Mgr. F. Ocáriz, pastorale brief, 19-3-2022, nr. 12.

[4] Mgr. F. Ocáriz, pastorale brief, 1-11-2019, nr. 6.

[5] H. Jozefmaria, Christus komt langs, nr. 122.

[6] Mgr. F. Ocáriz, pastorale brief, 14-2-2017, nr. 9.

[7] Paus Franciscus, apost. exh. Evangelii gaudium, nr. 120.

[8] Mgr. F. Ocáriz, pastorale brief, 19-3-2022, nr. 5.

[9] Paus Franciscus, homilie, 8-5-2017.

[10] H. Jozefmaria, Gesprekken, nr. 24.

[11] H. Jozefmaria, Instructie voor het Werk van Sint Gabriël, nr. 14.

[12] Vgl. mgr. F. Ocáriz, pastorale brief, 19-3-2022, nr. 11.

[13] Heilige Jozefmaria, Instructie, 19-3-1934, nr. 47.

[14] Vgl. mgr. J. Echevarría, pastorale brief, augustus 2014.