Brief van de prelaat (juli 2007)

Brief van Mgr. Javier Echevarría aan de gelovigen van het Opus Dei. In juli nodigt de prelaat uit het dagelijkse en voorbeeldige leven van de eerste christenen te overwegen.

Geliefden: moge Jezus mijn dochters en zonen behoeden!

Zoals in andere jaren hebben we op 26 juni op talrijke plaatsen over de hele wereld liturgisch het feest van de heilige Jozefmaria Escrivá de Balaguer gevierd. De devotie tot onze Vader is met de dag een grotere realiteit die geen grenzen kent: noch geografische, noch sociale, noch qua taal of ras. Duizenden mensen nemen in de geestelijke en materiële noden hun toevlucht tot hem en laten zich door zijn leven en onderrichtingen inspireren om de eisen van het Evangelie in praktijk te brengen.

Zijn persoon is heel actueel en zo zal het altijd zijn, met de genade van God, zodat veel mensen de wegen ontdekken die naar de allerheiligste Drie-eenheid leiden door middel van alle edele menselijke realiteiten: het gezin, het werk, de sociale relaties enz.

De Heer wenst dat wij, die ons dagelijks inspannen om heilig te worden volgens de geest van het Opus Dei, met inzet en trouw de weg afleggen die de heilige Jozefmaria heeft geopend door zijn volgzaamheid aan de goddelijke wil. Op deze manier leggen we getuigenis af van onze innerlijke strijd, waarin we soms overwinnen en andere keren niet, maar waarin we altijd met vreugde opnieuw beginnen. Zo hebben wij altijd woorden van bemoediging, en zullen veel anderen aangezet worden om deze weg van heiliging in het beroep en in de vervulling van de gewone plichten van een christen [1]die het Werk is, in te slaan.

Vandaag breng ik jullie enkele onderrichtingen van onze Vader in herinnering die te maken hebben met de eerste christenen, die de leer van het Evangelie direct uit de mond van de apostelen of van hun naaste medewerkers hebben ontvangen. Onze Vader heeft hen als voorbeeld genomen voor de manier waarop wij ons bestaan midden in de wereld moeten opvatten. Juist gisteren hebben we in de liturgie de eerste martelaren van Rome herdacht, mannen en vrouwen uit de hoofdstad van de toenmalige wereld die daar tijdens de vervolging door Nero het hoogste getuigenis voor Christus hebben afgelegd. Toen dit feest in de universele heiligenkalender werd opgenomen, heeft de Kerk besloten dat het op 30 juni moest worden gevierd. Daags na het Hoogfeest van de heilige apostelen Petrus en Paulus, onderstreept het als het ware de nauwe band tussen die eerste martelaren en degenen die hun de heilige leer van Jezus Christus hadden doorgegeven.

De heilige Jozefmaria heeft vaak die eerste broeders van ons in het geloof aangehaald om de zending van het Opus Dei uit te leggen. Als men een vergelijking wil zoekenzo zei hij– dan is de makkelijkste manier om het Opus Dei te begrijpen, te denken aan het leven van de eerste christenen. Zij leefden hun christelijke roeping tot in de laatste consequenties; zij hebben oprecht de volmaaktheid gezocht waartoe zij door het eenvoudige en sublieme feit van het Doopsel waren geroepen. Zij hebben zich uiterlijk in niets onderscheiden van hun medeburgers.[2] Zoals zij, voegde hij eraan toe, zijn de gelovigen van het Opus Dei gewone mensen; ze werken zoals de anderen en leven midden in de wereld net als tevoren. Er is niets vals of kunstmatigs aan hun gedrag. Ze leven als elke andere christelijke medeburger die zo goed mogelijk aan de eisen van zijn geloof wil beantwoor­den, want dat zijn zij ook.[3]

Wat me er bovendien toe aanzet jullie deze overwegingen mee te delen, is het verlangen de onderrichtingen van de Paus kracht bij te zetten. Bij de audiënties op de woensdagen spreekt hij –reeds geruime tijd– over de oude Kerkvaders en schrijvers van de Kerk. Zijn woorden kunnen ons helpen ons te gedragen als deze mensen uit de begintijden van het christendom. In feite zijn de omstandigheden waarin zij van hun geloof hebben getuigd niet zo veel anders dan de onze.

Een eerste punt springt meteen in het oog: de optimistische houding, vol vertrouwen en zekerheid –geloofszekerheid!– waarmee ze in de heidense wereld stonden. In het licht van de leer van de Heer wisten ze te onderscheiden wat positief was in de sociale gewoontes van hun tijd, en verwierpen ze wat niet verenigbaar was met de nieuwe kijk op het leven die ze door de leer van Christus hadden gekregen.

De Paus doet bijvoorbeeld opmerken dat de heilige Justinus –een lekenchristen, leermeester in de filosofie in de Eeuwige Stad–, uitgaande van de Heilige Schrift, vooralhet goddelijke scheppings- en heilsplan heeft verhelderd dat wordt verwezenlijkt in Jezus Christus, de Logos, dat wil zeggen, het eeuwige Woord, de eeuwige Rede, de scheppende Rede. En de Paus onderstreept hoe die oude Kerkvader meende dat iedere mens, als redelijk schepsel, deel heeft aan de Logos, en in zichzelf een “zaad” draagt om de waarheid te kunnen ontdekken. De zelfde Logos die zich als profetische figuur aan de Joden van het Oude Verbond heeft geopenbaard, heeft zich ook gedeeltelijk in de Griekse filosofie getoond, als het ware in “zaadjes van waarheid”. Welnu, concludeert de heilige Justinus, aangezien het christendom de historische verschijningsvorm in persoon is van de Logos in Zijn geheel, “behoort al het schone dat door welke persoon dan ook is uitgedrukt, ons christenen toe”. [4]

Wij die ons kinderen van God weten, leven in veel landen ondergedompeld in een neo-heidense maatschappij en we hebben –laten we daar niet aan twijfelen– de schitterende opdracht toevertrouwd gekregen die naar God terug te leiden. De apostolische houding van elk van ons moet de stappen navolgen van degenen die ons zijn voorgegaan. Wij horen, stevig gesteund op de katholieke leer, te handelen zonder minderwaardigheids­complexen in de schoot van de burgermaatschappij waartoe wij rechtens behoren en die –zonder verwaand­heid– van binnenuit te veranderen als de zuurdesem in het deeg [5], voor het tijdelijk en eeuwig welzijn van de mensen.

Laten wij dus optimistisch en objectief zijn. Al zien we gebreken en dwalingen, altijd zijn er veel meer positieve houdingen, goede dingen in de mensen die wij tegenkomen en in het milieu waarin wij ons bewegen. We moeten in het apostolaat deze rijkdommen ontdekken en ze waarderen, om degenen met wie we omgaan naar de Waarheid te leiden. Door op deze punten van gemeenschappelijk belang te steunen zal het makkelijker zijn de zielen dichter bij God te brengen. Onze beste bondgenoot voor de nieuwe evangelisatie van de maatschappij is juist –behalve de Engelbewaarder van de mensen met wie wij omgaan– dit goddelijke “zaadje” dat altijd aanwezig is in ieder menselijk schepsel, ook al beseffen ze dat soms zelf niet; ook in degenen die het verst van God verwijderd zijn.

Laten we dus vol goede moed zijn en trachten anderen daarmee aan te steken die wellicht ontmoedigd zijn tegenover de situaties van morele en geestelijke decadentie die op zoveel plaatsen ontstaan. We moeten ons in onze persoonlijke gesprekken met vrienden en collega’s begeven, evenals in de meer of minder publieke bijdragen die van ons gevraagd worden, voorzien van de “vleugels” van ons geloof en van ons verstand, zoals de Paus onophoudelijk herhaalt [6], zonder het ene van het andere te scheiden. Zo zullen wij een tegenwicht vormen tegen het relativisme om ons heen, dat een uiting is van het ontbreken van geloof en een gebrek aan vertrouwen in het verstand.

En laten wij, met een herinnering aan onze geliefde Johannes Paulus II, eveneens diens raad ten uitvoer brengen: “Weest niet bang! Opent wijd de deuren voor Christus! Opent voor Zijn reddende macht alle uithoeken van de Staten, de economische en de politieke systemen, de weidse terreinen van de cultuur, van de beschaving, van de ontwikkeling. Weest niet bang! Christus weet wat er in het binnenste van de mens leeft. Alleen Hij weet dat!” [7] Wij moeten dit op de eerste plaats op onszelf toepassen, door de Heer toe te staan in onze ziel binnen te komen en daar te heersen; en ook op degenen met wie we apostolisch omgaan, door ze te begeleiden zodat ze overtuigd raken dat Jezus hun beste Vriend is.

Daarvoor is het onontbeerlijk dat wij voortdurend onze theologische vorming verbeteren, dat wij –in de mate van de behoeften en de omstandigheden van elk– dieper ingaan op alles wat onderwerp is van de publieke opinie en verband houdt met de fundamentele aspecten van de Openbaring.

De Paus blijft in zijn analyse van de leer van de Kerkvaders stilstaan bij een ander punt dat op dit moment van groot belang is. Hij bevestigt dat de grote dwaling van de oude heidense godsdiensten erin bestond zich niet te houden aan de wegen die door de goddelijke Wijsheid in het diepst van de ziel worden aangegeven. Daarom bleek de ondergang van de heidense godsdienst onvermijdelijk: het was het logische gevolg van het feit dat de godsdienst zich verwijderd had van de waarheid van het zijn, doordat hij zich beperkte tot een kunstmatig geheel van ceremonies, conventies en gewoontes. [8] De oude Kerkvaders en christelijke schrijvers kozen daarentegen voor de waarheid van het zijn, tegen de mythe van het gebruik. [9] Tertullianus schreef, zoals de Paus herinnert: “Dominus noster Christus veritatem se, non consuetudinem, cognominavit” [10] –Christus onze Heer heeft beweerd dat Hij de Waarheid is, geen gewoonte. En Benedictus XVI zegt daarover dat het wat dit aspect betreft goed is, op te merken dat de term consuetudo, die Tertullianus gebruikt om te spreken over de heidense godsdienst, in de moderne talen vertaald kan worden met de uitdrukkingen “culturele mode”, “rage van het moment”. [11]

Ook nu staat de mislukking van degenen die niets van God willen weten vast. Ondanks de ogenschijnlijke overwinning van het relativisme op sommige plaatsen, zal deze manier van denken en leven uitlopen op de ineenstorting van een kaartenhuis, omdat hij niet is verankerd in de waarheid van God als de Schepper en zijn Voorzienigheid, van God die de paden van de geschiedenis richt.

Wij christenen weten ons vrijer dan wie ook, omdat wij ons niet laten meesleuren door de trends van het moment. De Kerk wenst dat haar kinderen verantwoordelijke en consequente katholieke medeburgers zijn, zodat bij ieder van ons hoofd en hart geen eigen wegen gaan, ieder zijn eigen kant op, maar met elkaar overeenstemmen en overtuigd zijn om op ieder moment te doen wat men duidelijk ziet dat gedaan moet worden, zonder zich –door gebrek aan persoonlijkheid en trouw aan het geweten– mee te laten slepen door trends of voorbijgaande modes: opdat wij niet langer kinderen zijn, heen en weer geslingerd en meegesleurd door elke windvlaag, ik bedoel, elke leer die door het valse spel van sluwe mensen wordt uitgedacht om tot dwaling te verleiden (Ef. 4, 14). [12]

Aan het begin van deze brief heb ik jullie verteld dat de devotie tot de heilige Jozefmaria zich steeds verder over de wereld verspreidt. Een paar dagen geleden –en dat zijn niet de enige heel recente voorbeelden– heeft men in Reggio Calabria een gedenksteen onthuld ter herinnering aan het bezoek aan deze stad van onze Vader zestig jaar geleden. Ook is er een straat in Fiuggi naar hem vernoemd. En vandaag, 1 juli, wordt een parochiekerk in Valencia aan de heilige Jozefmaria gewijd. Dit is de reden dat ik deze brief hier heb ondertekend, want ik bevind me op uitnodiging van mijn zeer geliefde vriend en broeder in het bisschopsambt, Mgr. García Gasco, in deze stad om aan de liturgische ceremonie deel te nemen. Verenigt jullie met mijn dankzegging en laten we, ieder op zijn eigen plaats, doorgaan ervoor te werken dat deze geest van God nieuwe kringen en nieuwe mensen bereikt.

Ik ben heel verheugd jullie te kunnen meedelen dat jullie broers die het apostolaat van het Werk in Rusland beginnen, zich in Moskou gevestigd hebben sinds 26 juni. Laten wij hun in deze eerste ogenblikken en altijd van nabij vergezellen met ons gebed; en laten we de toekomstige uitbrei­ding voorbereiden.

Het zien van al jullie brieven naar aanleiding van mijn verjaardag heeft mij beschaamd en blij gemaakt; ik ben er ieder van jullie dankbaar voor. Zoals onze Vader zei: vraagt het maar aan Hem, als jullie daaraan twijfelen.

Met alle genegenheid zegent jullie

jullie Vader

                                                                                        + Javier

Valencia, 1 juli 2007.

Noten

[1] Gebed voor de devotie tot de heilige Jozefmaria.

[2] Heilige Jozefmaria, Gesprekken, n. 24.

[3] Ibid.

[4] Benedictus XVI, Toespraak bij de algemene audiëntie, 21-3-2007. Het citaat van de heilige Justinus is uit de Apologie II, 13, 4.

[5] Vgl. Mt. 13, 33.

[6] Benedictus XVI, toespraak bij de algemene audiëntie, 18-4-2007.

[7] Johannes Paulus II, homilie bij het begin van zijn pontificaat, 22-10-1978.

[8] Benedictus XVI, toespraak bij de algemene audiëntie, 21-3-2007.

[9] Ibid.

[10] Tertullianus, Over de sluier van de maagden, I, 1.

[11] Benedictus XVI, toespraak bij de algemene audiëntie, 21-3-2007

[12] Heilige Jozefmaria, Brief 6-5-1945, n. 35.