Brief van de prelaat (februari 2010)

In zijn brief kondigt de prelaat in het Opus Dei een Mariajaar aan om God te danken die de heilige Jozefmaria 80 jaar geleden liet zien dat het Opus Dei ook voor vrouwen een weg van heiligheid midden in de wereld is.

Geliefden: Jezus beware mij mijn dochters en zonen!

In deze maand vieren we het moment waarop het tachtig jaar geleden is dat de heilige Jozefmaria zag dat het Opus Dei ook voor vrouwen was. We weten dat onze Vader op 2 oktober 1928, bij het ontvangen van het stichtingslicht, dacht dat er in het Opus Dei alleen mannen zouden zijn. We kunnen ons de verrassing en vreugde dan ook goed voorstellen toen de Heer hem enkele maanden later, op 14 februari 1930, te kennen gaf dat Hij ook op vrouwen rekende om –met hun voorbeeld en hun woord– overal de boodschap van de heiliging in het beroepswerk en alle omstandigheden van het gewone leven te verspreiden. Jaren later, vol dankbaarheid jegens de Voorzienigheid, zou hij zeggen: het Werk zou, zonder de uitdrukkelijke wens van de Heer en zonder jullie zussen, werkelijk mank gebleven zijn. [H. Jozefmaria, Aantekeningen van een familiebijeenkomst, februari 1955] Hij drukte zich heel vaak zo uit om ons te laten begrijpen, mijn dochters, hoe groot de verantwoordelijkheid van ieder van jullie is. Hoewel het een kleine zijsprong betekent, vraag ik jullie nadrukkelijk een intentie van de Hemel af te smeken, die jullie veel vreugde zal brengen.

Vanaf 14 februari 1930 werkte de heilige Jozefmaria aan het openen van deze weg van heiligheid midden in de wereld, het Opus Dei, voor vrouwen uit alle beroepen, van alle rassen en sociale omstandigheden. Laten we nu de allerheiligste Drie-eenheid onze dank betuigen, want het is een feit dat dit werk inmiddels diep en breed wortel heeft geschoten over de hele wereld, ondanks de grote moeilijkheden die hij, vooral in het begin, moest overwinnen. Als de prediking van de heilige Jozefmaria over de heiliging van de aardse realiteiten in de jaren ’30 en ’40 van de vorige eeuw al op zo veel weerstand stootte, bedenk dan welke moeilijkheden daar nog bij kwamen toen de uitnodiging om alle eerbare beroepen te heiligen ook tot een vrouwelijk publiek werd gericht.

Vandaag de dag, logischerwijze, worden vrouwen dezelfde mogelijkheden op velerlei gebied geboden als aan mannen; tachtig jaar geleden was dat echter niet zo. Het was toen ongebruikelijk, bijvoorbeeld, dat vrouwen een universitaire studie volgden of buitenshuis werkten, afgezien dan van het handwerk dat zij traditioneel altijd verrichtten. Nog buitengewoner was het dat vrouwen plaatsen innamen met openbare, sociale of academische verantwoordelijkheid. Vele lustra daarna verkondigde het Tweede Vaticaans Concilie: ‘Het uur komt, het moment is aangebroken waarop de roeping van de vrouw zich volledig ontplooit, het moment waarop de vrouw in de wereld haar invloed verkrijgt, een gewicht, een macht die ze tot nu toe nog nooit had bereikt. Daarom, op dit moment waarop de mensheid een diepgaande verandering doormaakt, kunnen de vrouwen die vol van de geest van het Evangelie zijn, er aan bijdragen dat de mensheid niet in verval raakt. [Tweede Vaticaans Concilie, Slottoespraak tot de vrouwen, 8-12-1965, nr. 3-4]

Dankzij de inzet van ontelbare personen, is er sindsdien een lange weg afgelegd. Zij hebben bijgedragen tot de erkenning –ook in de civiele wetgeving– van de waardigheid van de vrouw en haar gelijkheid in de rechten en plichten ten opzichte van de man. Tussen deze personen neemt de heilige Jozefmaria een speciale plaats in; het is een kwestie van rechtvaardigheid dit te erkennen. Vanaf het eerste moment moedigde hij zijn dochters en degenen die toenadering tot het Werk zochten aan om de doelstellingen binnen hun bereik te realiseren in de meest uiteenlopende sectoren van de menselijke activiteiten. Er schieten me veel concrete gebeurtenissen te binnen: de kracht waarmee hij degene die de intellectuele capaciteiten bezat aanspoorde om zo hoog mogelijk te mikken in het beroepsleven: op cultureel gebied, in de wetenschap, en zo meer. En evenzeer herinner ik me de niet minder krachtige wijze waarmee hij zich inzette opdat ook ander werk ten dienste van de maatschappij erkenning zou verkrijgen. Dankzij zijn directe stimulering, bijvoorbeeld, bestaan er over de hele wereld opleidingsinstituten die zich wijden aan de professionele scholing van jonge vrouwen die werken in huishoudelijke taken en andere beroepen van de dienstensector. Hierdoor kunnen deze taken de erkenning krijgen die ze verdienen, zowel in de civiele wetgeving als in het maatschappelijke bewustzijn.

Ik dank God omdat de gelovigen van de prelatuur, in nauwe samenwerking met zo veel andere personen van goede wil, bijgedragen hebben en bijdragen aan de verspreiding over de hele wereld van een christelijke visie op het vrouwzijn. Maar er is nog zo veel te doen! Wordt in veel kringen de waardigheid en de rol van de vrouw ruimschoots erkend, op zo veel andere plaatsen lijkt het nog een verafgelegen mogelijkheid. Hoe het ook zij, we moeten ons voor deze taak als kinderen van God blijven inzetten en laten zien dat –zoals onze stichter schreef– ontwikkeling, rijpheid en emancipatie van de vrouw niet mogen worden opgevat als gelijkheid met de man in de zin van gelijkvormigheid met hem. Alleen maarnabootsenvan typisch mannelijke gedragspatronen zou geen winst, maar een verlies voor de vrouw zijn. Niet omdat ze meer of minder dan de man zou zijn, maar omdat ze anders is. Natuurlijk bestaat er een principiële rechtsgelijkheid tussen man en vrouw, omdat de vrouw als persoon en als kind van God dezelfde waardigheid heeft als de man. Deze rechtsgelijkheid moet door de burgerlijke en kerkelijke overheid wettelijk erkend worden. Maar met die principiële gelijkheid als uitgangspunt, moet dan ieder zien te bereiken wat hem of haar eigen is. Zo opgevat, betekent emancipatie voor de vrouw niets minder dan de echte mogelijkheid voor de volledige ontplooiing van dat wat haar als individu en als vrouw eigen is. Rechtsgelijkheid, wettelijk gegarandeerde gelijkheid van kansen doet de eigen aard van de vrouw, die een verrijking van allen is, niet teniet, maar veronderstelt en bevordert haar. (H. Jozefmaria, Gesprekken met Mgr. Escrivá, nr. 87)

De meest passende manier om onze dankbaarheid vorm te geven leek me, zoals in 2008 bij de herdenking van de tachtigste verjaardag van de stichting van het Werk, deze maanden aan de hand van de Maagd Maria te doorlopen. Het vervult me daarom ook met vreugde een nieuw Mariajaar in het Opus Dei uit te roepen, dat loopt van aanstaande 14 februari tot dezelfde datum in 2011. Laten we ons tijdens deze maanden inzetten Maria meer en beter te eren door vooral het bidden en overwegen van de geheimen van de rozenkrans goed te verzorgen, en deze devotie onder onze gezinnen en vrienden te verspreiden. En laten we God uitdrukkelijk danken voor het werk van de vrouwen die zich bezig houden met de materiële zorg van de centra van de prelatuur. Deze zorg draagt op een beslissende wijze bij aan het behoud en de verbetering van de huiselijke sfeer die de Heer het Werk heeft geschonken toen hij haar aan onze Vader liet zien in 1928.

De eerste maanden van dit Mariajaar vallen samen met het Priesterjaar dat door Benedictus XVI is uitgeroepen voor de gehele kerk. In deze afgelopen tijd heb ik er op aangedrongen, naast het bidden voor de priesters, ook te bidden opdat alle gelovigen zich meer bewust zijn van hun priesterlijke ziel, met een dagelijks enthousiasme, en dat we ons er ook elke dag toe aanzetten de vreugde van deze gave, gemeenschappelijk aan alle gedoopten, door te geven aan de personen met wie we omgaan.

Op 14 februari vieren we een nieuwe verjaardag van de stichting van het Priesterlijk Genootschap van het Heilig Kruis die plaatsvond in 1943. Op die dag, terwijl de heilige Jozefmaria het heilig Altaaroffer vierde in de kapel van een centrum van de vrouwelijke afdeling, wilde de Heer hem de oplossing schenken opdat ook priesters deel konden gaan uitmaken van het Opus Dei. Onze Vader, een man van diep geloof in de goddelijke Voorzienigheid, zag helder dat door dit samenvallen van data de Heer hem de diepe eenheid wilde bevestigen –van geest, roeping en bestuur– die kenmerkend is voor het Opus Dei, tussen mannen en vrouwen, priesters en leken. Hij bevestigde: het was alsof de Heer ons wilde zeggen: breek me de eenheid van het werk niet! Koester haar, verdedig haar en bevorder haar! [H. Jozefmaria, Aantekeningen van een homilie, 14-2-1958]

De priesterlijke ziel is niets anders dan het algemeen priesterschap tot leven gekomen in de gedoopten, tot het punt dat het vorm geeft aan alle ogenblikken van het bestaan. Onze Vader dankte de Heer dat deze realiteit gestalte had gekregen in ieder van de gelovigen van het Werk. Vaak, zo predikte hij bijvoorbeeld in 1960, heb ik jullie gezegd dat wij allen, priesters en leken, een priesterlijke ziel hebben. Sterker nog: Ik zou al mijn kinderen willen zeggen dat ze priester zijn –door dit koninklijke priesterschap waarover de heilige Petrus spreekt, (vgl. 1 Pt 2, 9)– niet alleen omdat ze het Doopsel hebben ontvangen, maar vos estis lux mundi, gij zijt het licht der wereld, en het licht kan niet verborgen blijven: non potest civitas abscondi supra montem posita(Mt5, 14), een stad kan niet verborgen blijven als ze boven op een berg ligt. Christus is omhoog geheven aan het Kruis om alles tot zich te trekken, en mijn kinderen zorgen ervoor Hem aan de top van alle nobele menselijke activiteiten te plaatsen, om de zielen tot Hem te brengen. [H. Jozefmaria, Aantekeningen van een meditatie, 15-4-1960]

Deze zekerheid in herinnering roepend, spoorde hij ons aan de verborgen waarheden van de christelijke roeping in daden om te zetten. Maar hij beperkte zich niet tot het uiteenzetten van een theoretische waarheid: hij leerde haar in praktijk te brengen. Hij raadde aan de heilige Mis te beleven gedurende de vierentwintig uur van de dag, door de Heer tijdens de offerande de taken van de dag, de successen en mislukkingen, de droefheid en de vreugde aan te bieden. Hij beval aan om de arbeid te verrichten met beoefening van de deugden in een christelijke geest die elke beroepsactiviteit met zich meebrengt: arbeidzaamheid, zelfverloochening, dienstbaarheid jegens de ander, enzovoort. Zo, concludeerde hij, wordt de Mis werkelijk het centrum en de wortel van het geestelijk leven van de christen [H. Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, nr. 87], en verlengen we het heilig Offer gedurende de gehele dag.

Hij hield ervan in details te treden. Tijdens een ontmoeting met jonge mensen, antwoordde hij op de vraag hoe de priesterlijke ziel in praktijk gebracht kon worden: Hoe denk jij dat een priester zou moeten zijn? Opofferingsgezind, ijverig, glimlachend, met aantrekkingskracht, iemand die niet vlucht voor mensen die een beroep doen op zijn diensten, iemand die weet te verontschuldigen en te begrijpen, iemand die raad weet te geven, en zo verder. Jij wist dit al en nog veel meer. Ik ben er van overtuigd dat je dit, mijn geliefde zoon, al in praktijk tracht te brengen, daarom heb je een priesterlijke ziel. [H. Jozefmaria, Aantekeningen van een familiebijeenkomst, 31-3-1974]

En op een ander moment: Door de sacramenten van het Doopsel en het Vormsel nemen jullie deel aan het koninklijk priesterschap van Christus. Jullie nemen ook deel aan de charisma’s die de heilige Geest uitdeelt, in die zin doen jullie dus veel goede dingen. Eén woord van jullie opent soms de ogen van een blinde, de manier waarop jullie je gedragen maakt soms dat een lamme, een persoon die niets aan zijn christelijk leven deed, opstaat en aan jullie zijde gaat werken; anderen zijn soms dood en rieken, en gaan naar het Sacrament van de Boete op jullie voorstel, door jullie leer en jullie gebed. En ze zuiveren zich, worden rein en zijn in staat tot al het goede: ze zijn verrezen. [H. Jozefmaria, Aantekeningen van een familiebijeenkomst, oktober 1972]

In het licht van deze overwegingen kunnen we ons afvragen of de heilige Mis voor ons werkelijk het punt is waar al onze wensen en intenties samenkomen, de bron die onze ijver naar heiligheid en apostolaat voedt. Zien we zielen in de personen die we in de loop van de dag ontmoeten? Reageren we met een acte van liefde en eerherstel op de beledigingen die de Heer worden aangedaan? Voelen we ons bovendien solidair met degenen die materieel of geestelijk lijden als gevolg van oorlogen, vervolgingen, natuurrampen en dergelijke, en proberen we ze te begeleiden met ons gebed en onze materiële hulp, altijd wanneer dat mogelijk is? We hopen dat nieuws zoals de aardbeving op Haïti niet slechts als een herinnering blijft bestaan.

De apostolische vruchten hangen af van onze vereniging met de Heer, zoals de paus naar voren bracht bij het verwijzen naar de buitengewone pastorale doeltreffendheid van de heilige pastoor van Ars. Hij sprak tijdens een audiëntie: Het lukte hem het hart van de mensen te raken, niet zozeer dankzij zijn menselijke aanleg of door uitsluitend op zijn wilskracht te steunen, hoe prijzenswaardig die ook was, maar hij veroverde de zielen, zelfs de meest onwillige, door ze door te geven wat hij van binnen beleefde, namelijk zijn vriendschap met Christus. Hij was ‘verliefd’ op Christus en het werkelijke geheim van zijn pastorale succes was de liefde die hij voelde voor het aangekondigde, gevierde en beleefde eucharistische Mysterie, die zich omvormde in liefde voor de kudde van Christus, de christenen, en voor alle personen die God zoeken. [Benedictus XVI, Toespraak tijdens de algemene audiëntie, 5-8-2009]

Op 19 februari gedenken we speciaal de veelgeliefde don Alvaro, die op deze dag zijn naamdag vierde. Vertrouwen we op zijn voorspraak opdat wij dit nieuwe Mariajaar in dezelfde geest van kinderen beleven waarmee de eerste opvolger van de heilige Jozefmaria andere Mariajaren ter gelegenheid van verschillende verjaardagen van het Werk, uitriep en beleefde. De dag erop, op 20 februari, zal ik twee van jullie broers Geassocieerden tot diaken wijden. Laten we voor hen en alle geestelijken bidden.

Een paar dagen geleden heeft de heilige Vader mij ontvangen in een privé-audiëntie. Ik heb hem de genegenheid en het gebed van ieder van jullie overgebracht. Ik heb hem verzekerd dat wij voortdurend bidden voor zijn persoon en zijn intenties. Laten we zo doorgaan, nauw verenigd met de opvolger van Petrus en eveneens met alle bisschoppen, priesters en gelovigen van de Kerk. Benedictus XVI heeft het gehele apostolische werk van de gelovigen van het Werk en ieder van jullie afzonderlijk willen zegenen.

Het is niet nodig jullie eraan te herinneren dat ik veel vertrouw op jullie gebed voor mijn intenties. Bidt verder met edelmoedigheid.

Met alle genegenheid zegent jullie,

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 februari 2010