De achtergronden van de Da Vinci Code

Tijdens het symposium 'De Da Vinci Code: een theologische thriller' sprak Reender Kranenborg, hoogleraar theologie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, over de achtergronden van de Da Vinci Code. Het symposium op 23 februari 2005 was georganiseerd door de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht. De tekst van de lezing vindt u hieronder.

1) De subcultuur van de samenzweringstheorieën

En toen was er de Da Vinci-code van Dan Brown. Ik vermoed dat voor vele lezers het hier geboden materiaal nieuw is. Ze horen hier voor het eerst dat Maria Magdalena de vrouw van Jezus was, ze vernemen voor het eerst dat er zoiets heeft bestaan als een zoektocht naar de Graal (waarbij de Graal heel anders blijkt te zijn dan ze dachten), ze nemen er voor het eerst kennis van dat er in de oudheid religies hebben bestaan van het “heilige vrouwelijke”. En ze ontdekken voor het eerst dat het christendom eigenlijk heel anders was bedoeld dan het al die afgelopen eeuwen heeft gefunctioneerd. Het boek van Brown is letterlijk een openbaring voor hen, en ze zullen al snel de gedachte hebben dat Brown het alles zelf heeft ontdekt en weergegeven. Goed, het verhaal van Langdon en Sophie is uiteraard fictie, gewoon een lekker spannend verhaal, maar zouden al die dingen die over het vroege christendom worden verteld ook tot de fictie behoren? Ik vermoed dat velen twijfelen en zullen denken: er zit zeker veel waarheid in dat alles. Zoiets bedenk je toch niet zomaar!

Maar de Da Vinci-code is in dit opzicht allesbehalve origineel. Al het materiaal over de vroege kerk en de latere ontwikkelingen heeft Brown van vele andere schrijvers op dit terrein. We zouden kunnen zeggen dat er een complete subcultuur bestaat van verwante literatuur, boeken waarin de echte waarheid over de geschiedenis en over het christendom wordt verteld. Ik spreek van “subcultuur” omdat deze boeken vaak wel bekend zijn, maar door de geschiedeniswetenschap, de godsdienstwetenschap en de theologie nadrukkelijk ter zijde worden gelegd. Men neemt dit alles volstrekt niet serieus. Welnu, in de Da Vinci-code maakt Brown deze subcultuur wereldwijd bekend, ze treedt als het ware in het licht, en kerk en wetenschap kunnen er niet meer om heen.

Ik wil deze subcultuur in het kort schetsen. We kunnen een drietal soorten literatuur hierin onderscheiden. Allereerst de boeken die ons vertellen hoe de wereld in feite is ontstaan. Dit is het meest opvallend gedaan in het boek van Von Daniken uit 1969 “Waren de goden kosmonauten” (duitse titel “Erinnerungen an die Zukunft”). Kort gezegd komt het hierop neer dat de menselijke beschaving gesticht is door “kosmonauten” ofwel “buitenaardsen” ofwel hoog ontwikkelde wezens van andere planeten. In zijn vele boeken toont Von Daniken aan dat in allerlei religieuze mythen en afbeeldingen zonneklaar de buitenaardsen te herkennen zijn. Anderen gingen nog een stap verder. Hun redenering is dat de buitenaardsen aan het begin stonden van bijvoorbeeld de Sumerische beschaving en van de Maya-cultuur (die dus veel en veel ouder is dan men altijd stelt). De wijsheid van de buitenaardsen werd ook doorgegeven aan de hoogontwikkelde cultuur van Atlantis, en toen die ten onderging kwam deze wijsheid terecht in Egypte. Er is een veelheid aan literatuur op dit gebied, en het wordt grif geloofd. Je kunt constateren dat we op religieus gebied steeds meer groepen tegenkomen die ook spreken over de invloed van wezens uit UFO’s (het bekendste is waarschijnlijk de groep van de Raeliens).

In de tweede plaats komen we boeken tegen die ons vertellen dat de wereldgeschiedenis totaal anders is geweest, zij het dat hierin geen sprake is van buitenaardsen. Het bekendste boek is “Worlds in Collision” uit 1950 van Velikovsky. Via allerlei berekeningen en interpretaties laat hij zien dat de geschiedenis van Egypte totaal anders is verlopen dan de moderne Egyptologie ons schetst, iets dat overigens ook geldt voor andere culturen (zoals de Zeevolken). Velikovsky is een eenling, belangrijker zijn de boeken die gaan over mysterieuze continenten. Het begint bij Ignatius Donelly, die in 1882 “Atlantis: the antediluvial world” publiceerde. De beschaving begon niet in Sumerie, nee, al meer dan tienduizend jaar geleden begon die in Atlantis. Latere auteurs, zoals Mw. Scott-Elliot in haar “De geschiedenis van Atlantis. Het verloren Lemurie” uit 1896 voegden er een nog ouder verdwenen continent aan toe, Lemurie, ergens gesitueerd in de Grote Oceaan. De cultuur en wijsheid van Atlantis gingen echter niet te gronde, ze is getransporteerd naar Egypte (en in de twintigste eeuw komt de opvatting op dat ze ook naar de Maya’s is getransporteerd). Deze wijsheid is in Egypte, zo zegt men, altijd verborgen gebleven, alleen de ingewijden mogen er kennis van nemen, en daarmee zitten we direct in de sfeer van de geheime orden en religies van Dan Brown. De opvattingen van Donelly zijn op allerlei manieren religieus verwerkt. De roemruchte oprichtster van de Theosofie, Mw. H.P.Blavatsky, spreekt met name in haar “The secret doctrine” uitvoerig over deze verloren continenten en hun wijsheid. De Atlantismythe is een onlosmakelijk deel geworden van het religieuze systeem van de esoterie. Rudolf Steiner, oprichter van de Antroposofie, kan er ook uitvoerig over spreken. En de mediamieke genezer Edgar Cayce weet ons uitgebreid te vertellen over alles wat er in Atlantis en daarna gebeurd is, evenals trouwens hoe het precies ging met Jezus en Maria.

In de derde plaats, en dat is meer recent, komen we herschrijvingen tegen van geschiedenis van het christendom. Een van de eerste was het omvangrijke werk van Michael Baigent, Richard Leigh en Henry Lincoln uit 1982 “The holy blood and the holy grail”. Ze hebben meer boeken over deze thematiek geschreven, zoals “The Messianic Legacy” (1988), en de visie die ze uitdragen is de visie die we geheel bij Brown kunnen terugvinden. De vrouw van Jezus, Maria Magdalena, vaart naar de Provence, met haar dochter Sarah, uit deze dochter komt uiteindelijk het Merovingische koningshuis voort, en tegelijkertijd is er een soort “schat” die in het geheim wordt overgeleverd. Dit geheim wordt soms bekend onder de naam “de Graal”, het is een goed bewaard geheim van de Orde van de Tempeliers, de mysterieuze orde van de “Prieure de Sion” kent het ook, etc. In andere literatuur vinden we nog andere uitwerkingen, zoals de gedachte dat er vandaag ergens in Frankrijk nog een directe afstammeling van Jezus moet leven (en de auteurs zouden die graag zien als de koning van het verenigd Europa) of de gedachte dat Jezus ergens onder een berg bij Rennes le Chateau begraven ligt (uitvoerig toegelicht in het boek “De tombe van God”). Een ander boek dat in dit verband moet worden genoemd is “The woman with the alabaster jar” van Margaret Starbird uit 1993. Bij haar komt het verhaal van Maria Magdalena in zijn volle omvang naar voren, en op allerlei wijze laat ze zien hoe via codes in schilderijen en beeldhouwwerken Maria Magdalena te ontdekken valt, ofwel de Graal te vinden is. De Da Vinci-code is zeer sterk door haar beïnvloed.

Kortom, er bestaat een grote hoeveelheid literatuur waarin een alternatieve geschiedenis wordt geboden, waarin duidelijk wordt dat het allemaal heel anders is geweest dan wij denken. Dit soort literatuur heeft iets van “samenzweringsliteratuur”: “ze” (wie dat ook mogen zijn) hebben ons de waarheid altijd onthouden. Door Brown is deze literatuur, deze subcultuur van de alternatieve geschiedenis, bekend, en ik denk ook populair geworden. We kunnen er niet omheen om de confrontatie met wat ik noem “de relipulp” aan te gaan.

2) De feiten in de Da Vinci-code

Het is niet mogelijk om in deze lezing al de feiten uit de Da Vinci-code te belichten. Er bestaan intussen al een aantal boeken die alles van de Da Vinci-code doorlichten (zoals “The rough guide to the Da Vinci Code” van M. em V. Haag). Ik wil een drietal zaken eruit lichten: de religie van het “heilige vrouwelijke”, de daden van Constantijn de Grote, en de geschiedenis van de Graal.

Allereerst de religie van het “sacred feminine” zoals Brown het noemt. Hiermee komen we op het thema van seksualiteit en religie. Want er bestaat een duidelijke relatie tussen beide, niet alleen in negatieve zin, zoals in het christendom veelal het geval is, maar ook in positieve zin: de seksualiteit als gewaardeerd element van het religieuze geheel. Het kan op veel manieren. In diverse religies is sprake van Moeder Aarde als de moedergodin, die vaak ook een mannelijke partner heeft. In de mythen wordt verteld van de geslachtsgemeenschap tussen de godheid en Moeder Aarde, met als gevolg het ontstaan van alles, of de stimulering van de vruchtbaarheid van mens en natuur. Hiermee verbonden, maar soms ook anders, is de idee van de stervende en herrijzende godheid, waarmee de loop der seizoenen wordt gesymboliseerd en dus de vruchtbaarheid: in het voorjaar moet alles weer ontluiken, geboren worden, en daar passen mythen met seksuele gebeurtenissen bij. Naar alle waarschijnlijkheid komen we dit soort opvattingen tegen in de Baal- en Astartecultussen, waar het OT zo heftig tegen fulmineert. Een andere mogelijkheid was wat we noemen de “rituele bijslaap” ofwel negatiever geformuleerd “de sacrale prostitutie”. In de tempel kon men met een der priesteressen seksueel contact hebben (overigens niet iedereen, meestal alleen de koning of de hogeren), met als doel niet zozeer het genot alswel opnieuw de vruchtbaarheid. Want daar gaat het in alle gevallen om: om de vruchtbaarheid. Bestonden er veel van dergelijke cultussen? Ze waren er, maar ze waren meestal exclusief. En het is bepaald onjuist om te denken dat het in alle geheime religies of mysteriereligies om de seksuele vereniging ging, ofwel, zoals Dan Brown suggereert, dat in al die Hellenistische groepen de religie van het “sacred feminine” aanwezig was. Nu weten we niet alles van die mysteriereligies, want ze waren geheim, en sommige van die religies hebben hun geheim mee in het graf genomen, maar het is vrij zeker dat de seksualiteit er een geringe rol in speelde. Brown wekt ook de suggestie dat de gnostische bewegingen uit de eerste eeuwen eveneens religies van het “sacred feminine” waren. Dit is pertinent onjuist, de gnostische stromingen waren nogal vrouwonvriendelijk, zagen de vrouw als minderwaardig, en streefden ernaar zich juist niet te bevlekken met het seksuele of lichamelijke. Ter illustratie het laatste logion uit het Evangelie van Thomas: “Simon Petrus zeide tot hen: Maria moet bij ons weggaan, want de vrouwen zijn het leven niet waardig. Jezus zeide: Ziet, ik zal haar tot mij trekken om haar mannelijk te maken, opdat ook zij een levende geest worde, gelijk aan u, mannen. Want elke vrouw die zich mannelijk maakt, zal binnengaan in het koninkrijk der hemelen”.

Niet echt een tekst die getuigt van het “sacred feminine”. Kortom, de gedachte dat het in deze bewegingen zou gaan om het orgasme, teneinde daarin de eenheid met het goddelijke te bereiken, is onjuist. Die gedachte vinden we nergens in de klassieke oudheid. En: als Sophie haar grootvader betrapt in een collectief seksueel ritueel, is dat een duidelijk product van de fantasie van Brown: dergelijke collectieve rituelen vonden niet plaats in het Hellenisme.

In de tweede plaats de daden van Constantijn. Hier is Brown erg slordig bezig geweest, er klopt vrijwel niets van. Afgezien van het feit dat Brown Constantijn onder invloed van het Vaticaan laat zijn, van de paus van Rome - onmogelijkheden, want het Vaticaan bestond nog niet, en de paus was maar een van de patriarchen, en niet eens de belangrijkste - weegt het volgende zwaarder. Brown beweert dat op het concilie van Nicea definitief werd uitgesproken dat Jezus goddelijk was, terwijl de kerk hem voordien als een zeer wijs en groot mens beschouwde. Onzin, want we komen al in het NT (Joh., Col, Ef.) tegen dat Jezus als goddelijk wordt gezien. Op het concilie van Nicea ging het over de opvattingen van Arius, die afwijkend dacht over de goddelijkheid van Jezus. Brown beweert dat op dit concilie de canon van het NT werd vastgesteld (hij spreekt soms van Constantijns bijbel), en dat meer dan tachtig verhalen over Jezus werden verdonkeremaand of vernietigd. Gelukkig hebben we een aantal terug gevonden in Nag Hammadi. Onzin, want de canon is pas veel later definitief vastgesteld, terwijl in het begin van de tweede eeuw de meeste boeken die we nu in het NT kennen, al als gezaghebbend golden, met daarnaast enkele andere geschriften (die overigens wel bekend zijn). De gnostische evangeliën hebben nooit in de vroege kerk gefunctioneerd, behalve dan in de gnostisch-christelijke groepen. De meeste van die gnostische evangeliën zijn trouwens van te late datum om serieus mee te kunnen spelen in het proces van canon-vorming. Brown beweert dat dank zij Constantijn de religie van het vrouwelijke werd uitgebannen en Maria Magdalena als het ware werd verdonkeremaand. Het is waar dat, nadat het christendom staatsgodsdienst was geworden, de heidense religies en ook de gnostische stromingen onder druk werden gezet en uiteindelijk zijn verdwenen. Maar het is enigszins moeilijk om een religie die nooit heeft bestaan, namelijk die van het”sacred feminine”, uit de weg te ruimen. En met Maria Magdalena heeft Constantijn helemaal niets van doen, want Maria was nauwelijks bekend. Zij speelde altijd al een kleine rol, en die is nauwelijks veranderd.

In de derde plaats enkele opmerkingen over de alternatieve geschiedenis die Brown biedt. Laat duidelijk zijn, dat hele verhaal van Maria Magdalena die naar de Provence komt, van de bloedlijn naar de Merovingische koningen, van de zoektocht naar de Graal, van de Tempeliers die dit geheim zouden hebben bewaard, van de Prieure de Sion als eeuwenoude geheime organisatie, etc. is een modern verhaal. De reis van Maria Magdalena komt voor het eerst voor in een legende uit de negende of tiende eeuw; verder functioneert dit verhaal niet in Frankrijk. Wel ontstaan er later legitimatieverhalen die de Merovingen terugvoeren naar Jezus. Pas aan het eind van de twintigste eeuw gaat dit verhaal van Maria een rol spelen, waarbij het boek van Starbird van groot belang is geweest. De Tempeliers waren uitsluitend een ridderorde zonder verdere specifieke religieuze aspecten, en het is pas in de esoterie van de achttiende en negentiende eeuw dat ze een rol gaan spelen als religieuze beweging (alle hedendaagse esoterische orden die zich tempel noemen, ook de beruchte zelfmoordsekte “Orde van de Zonnetempel” beroepen zich erop voortzettingen te zijn van de oude Tempeliers). Het verhaal van de Graal is pas in de twaalfde eeuw ontstaan, en werd in sommige kringen min of meer symbool voor de “spirituele queeste”, maar het was niet echt invloedrijk. Pas in het Engeland van de negentiende eeuw begint er literatuur op te komen die de Graal-legende uitbouwt en belangrijk maakt; en het is in de boeken van Baigent, Leigh en Lincoln dat er zo ontzettend veel belang aan wordt gehecht. De Prieure de Sion is nog geen vijftig jaar oud, het was een kleine groep, gesticht door een fascistoïde Fransman, met als doel om zijn Frankrijk zuiver en rein te houden, iets wat hij poogde door een zogenaamde oude legende te vormen. Kortom, dat hele verhaal, zoals we dat bij Brown tegenkomen heeft vrijwel geen grond. Het is fantasiegeschiedenis.

Even terzijde: ik begrijp sommige dingen gewoon ook niet. Zo ontgaat het mij ten enenmale wat het belang van de koninklijke bloedlijnen zou zijn. Bijna extatisch spreekt Brown over het samenkomen van de bloedlijn van Maria Magdalena, die in de koninklijke bloedlijn van Saul staat (trouwens, er is nergens een tekst te vinden die zegt dat Maria Magdalena van Saul zou afstammen) met de bloedlijn van Jezus, die voortkomt uit de koninklijke lijn van David. Nou en? En dan is het ook kennelijk ontzettend belangrijk dat de Merovingen in de bloedlijn staan. Maar wat moeten we daar mee in de eenentwintigste eeuw? En wat is nu eigenlijk precies het belang van dit voortdurende vermelden van de bloedlijnen? Wat bedoelt Brown daar mee? Maar misschien is het wel illustratief voor de vele onzin die Brown in zijn boek stopt. En misschien is het ook een illustratie van de willekeur in zijn boek, want zijn uitleg van allerlei symbolen is veelal onjuist en gewoon een persoonlijke inkleuring. Een goed voorbeeld hiervan is te vinden in de verklaring van de Godsnaam. Volgens Brown is de Naam Jahweh een afleiding van een naam die honderden jaren ouder is, namelijk Jehovah. Deze naam is een symbool van de heilige - seksuele - eenheid van de mannelijke god Jah en de godin Havah, ofwel Eva. Overigens wel ingenieus gevonden; tegelijkertijd maakt het duidelijk hoe fantasierijk Brown is. En - uiteraard - dat mag hij zijn als romanschrijver. Maar besef wel dat je zoiets niet moet geloven.

3) Samenzwering als verklaringsmodel

Waarom is de Da Vinci-code zo populair, het best verkochte boek sinds jaren? Daar kun je natuurlijk heel diepzinnig over doen, maar ik denk dat de meeste mensen gewoon graag een goede thriller lezen, zeker als die zogenaamde geheimen onthult. Gewoon lekker spannend en gewoon ingenieus. Leuk toch?

Maar er bestaat toch altijd behoefte aan enige diepzinnigheid, dus vooruit. Ik zie twee belangrijke motieven op de achtergrond een grote rol spelen.

Het eerste motief is dat het “grote verhaal” van het christendom het niet meer doet. Het is een bekende postmodernistische uitspraak dat de tijd van de grote verhalen voorbij is. Of dat waar is, laat ik in het midden, maar het “grote verhaal” van het christendom is in ieder geval aan slijtage onderhevig. Het verhaal is te bekend. De mensen kennen het al, ze hebben het al zoveel jaren, ja eeuwen gehoord, en is dat het nu? Het verhaal spreekt ook niet meer aan, want het bevat vreemde elementen. Wat moet je in deze tijd met een verhaal van de opstanding uit de dood? Wat moet je met het idee dat Jezus voor jouw zonden is gestorven (wat zijn dat trouwens: “zonden”), of dat Jezus door zijn dood de mensheid in wezen gered heeft? Moesten we dan gered worden? En wat moet je met een absolute God, die alles bepaalt en die alles bestuurt? Het verhaal is erg eenzijdig. Het is sterk mannelijk gekleurd, terwijl de vrouw, de lichamelijkheid, de seksualiteit eigenlijk als minderwaardig worden beschouwd, nog steeds in sommige kringen. Het verhaal krijgt ook een negatieve kleur: de paus die voorbehoedsmiddelen verbiedt, de vrouw die geen priester mag worden, de bevriezing van oecumenische contacten, men vraagt zich af wat die oude mannen in het Vaticaan eigenlijk bezielt. Inderdaad, ik denk dat het grote verhaal van het christendom het vaak niet meer goed doet. Maar als een groot verhaal het niet meer doet, impliceert dat niet dat mensen geen behoefte meer zouden hebben aan grote verhalen. Ik denk dat mensen dat nog steeds willen, en dat ze, ondanks de postmodernistische opmerkingen dat die tijd van de grote verhalen voorbij is, hard op zoek zijn naar een nieuw groot verhaal, een verhaal dat alles beter verklaart en waarin de dingen een passender plaats hebben. En het zou best eens kunnen zijn dat vele van de lezers van de Da Vinci-code hopen (of hoopten) een nieuw aansprekend verhaal te vinden. Want het verhaal van Brown is logischer dan het zo irrationele christendom en vooral belangrijk is dat de seksualiteit hier een duidelijke, positieve en gereguleerde plek heeft. Nu denk ik niet dat er opeens allerlei geheime orden, waarin het “sacred feminine” wordt vereerd, opgericht gaan worden, en ik geloof ook niet dat we nu een Dan Brown-religie krijgen, want daarvoor biedt hij toch te weinig, maar ik zou wel eens willen weten hoeveel mensen zich na lezing van dit boek meer deze kant gaan op bewegen. Ze denken erover na, ze vinden het toch niet geheel onwaarschijnlijk, en ook al zal het hun leven niet vervullen, het wordt een nieuw en belangrijk element in hun religieuze visie, die ze vaak, ook volgens de postmodernistische principes, zelf hebben samengesteld in de religieuze supermarkt. Kortweg: hun eigen religieuze verhaal wordt verrijkt door dit boek. Er is ook een keerzijde: het zou me niet verbazen als er velen van de lezers, die toch al niet zo’n sterke band met de kerk hadden, nu deze laatste band door snijden. In die zin is de Da Vinci-code secularisatie bevorderend.

Het tweede motief is dat van de samenzwering. Brown zegt ergens “Everybody loves a conspiracy” ofwel: mensen zijn gek op samenzweringstheorieën. Dat geldt in heel algemene zin, zoals kan blijken uit het feit dat thrillers en detectives altijd zeer populair zijn. Maar het gaat dieper. Mensen hebben vaak het idee dat ze bedreigd worden en dat ze bedrogen worden. Dat er krachten zijn die er opgericht zijn om hen te schaden en dat de waarheid altijd door bepaalde personen wordt verduisterd. Er zijn periodes dat mensen zich bijzonder bedreigd voelen, er zijn periodes dat men zich gewoon een beetje onbehagelijk voelt. In ieder geval is er het besef: er klopt iets niet, ik moet oppassen, ik weet niet wat ze uitspoken. Ik wil kort drie van dergelijke samenzweringstheorieën langsgaan. Allereerst de periode van de zestiende eeuw, waarin men zich geweldig bedreigd voelde door de heksen. Heksen waren geen onschuldige kruidenvrouwtjes, maar maakten deel uit van een wereldwijd satanisch netwerk, en waren voortdurend erop gericht om mensen te beschadigen. En er waren genoeg gebeurtenissen die bewezen dat er heksen aan het werk waren.

De tweede samenzweringstheorie heeft met de joden te maken. Om de een of andere reden vertrouwde men ze niet. Hoe kon het dat tijdens pestepidemieën veel joden niet omkwamen, maar christenen wel? En er waren de verhalen dat joden een christenkind tijdens hun pesach doodden en consumeerden. En het is toch een feit dat het grootkapitaal door de joden wordt beheerst en dat zij dat kapitaal gebruiken om de wereld, de regeringen naar hun hand te zetten. Samen met de Vrijmetselaars.

De derde samenzweringstheorie betreft de “great satanic cult-scare” in De Verenigde Staten, van ongeveer 1980 tot 1995. Opeens deden er de wildste geruchten de ronde: volwassenen herinnerden zich onder hypnose dat ze als kind in satanistische rituelen hadden geparticipeerd en daarin misbruikt waren. Zo ontstond er in de VS het besef dat er een groot satanisch netwerk bestond, dat duizenden letterlijke slachtoffers maakte. Samenzweringstheorieën zijn niet onschuldig. Want er moet op een gegeven moment een zondebok zijn, ofwel degenen die de mensheid misleiden en schaden moeten gestraft of uitgeroeid worden. We zagen het bij de heksen: honderdduizenden vrouwen en mannen zijn als heks gedood, ten onrechte. We zagen het bij de joden: miljoenen zijn in de loop der eeuwen omgebracht in pogroms en kampen. We zagen het ook bij Great Satanic Cult Scare: vele ouders en opvoeders zijn beschuldigd van misbruik en ten onrechte veroordeeld tot gevangenisstraffen.

Samenzweringstheorieën zijn aantrekkelijk, ze luchten vaak op. Maar tegelijk roepen ze angst op. En ook dat is vaak aantrekkelijk. Want dank zij de angst kom je de waarheid op het spoor, en kun je de onverlaten van je afschudden. Onthuld moet er worden. Geldt dit nu ook voor de Da Vinci-code? Jawel, want het is een echte samenzweringstheorie. En het is ook duidelijk wie de bedriegers en bedreigers zijn: de vroege kerk onder leiding van Constantijn, de mannen in het Vaticaan, alle eeuwen door, en natuurlijk vooral Opus Dei. Je kunt zeggen dat Dan Brown Opus Dei al als een zondebok neerzet. De beweging wordt al vanaf het begin onvriendelijk neergezet, de albino Silas is een soort moordmachine zonder scrupules, en de pijn wordt nadrukkelijk aanbevolen als middel voor spirituele groei. Wat heeft Brown tegen Opus Dei?

Op basis van het boek van Brown komt het natuurlijk niet tot het vervolgen en doden van de zondebok. Daarvoor is het boek te onschuldig. Maar het roept wel een zeer duidelijke antipathie tegen Opus Dei op, en het gevolg daarvan zou kunnen zijn dat er binnenkort in diverse landen onderzoeken komen naar deze “enge sekte”. Opus Dei is al vaak het doelwit geweest van de zogeheten “anticult-movement”, en dat zal nog wel vaker voorkomen. Ik heb zelf niets met Opus Dei, maar ik vind de opmerkingen erover en het portret ervan slecht; hij schaadt nadrukkelijk een op zich integere beweging (ook al is die vrij extreem soms). En in wijdere zin geldt dat ook voor zijn opmerkingen over het Vaticaan in de loop der eeuwen. Hij beschuldigt het ervan voortdurend allerlei besluiten en maatregelen genomen te hebben die de ware religie ten onder hielden en uiteindelijk veel mensen ongelukkig hebben gemaakt. Het zijn valse beschuldigingen, maar niets is zo hardnekkig als dergelijke valse beschuldigingen. Als ze eenmaal zijn uitgesproken denkt iedereen: er zal toch wel iets van waar zijn. In die zin heeft Dan Brown de kerk een slechte dienst bewezen.

Tenslotte, als algemene wijze les: samenzweringstheorieën zijn nooit waar!

Prof. dr. R. Kranenborg