Wat weten we werkelijk van Jezus?

Uit een reeks van publicaties geschreven door hoogleraren van de theologische faculteit van de Universiteit van Navarra, over de persoon van Christus, zijn milieu, zijn vrienden ...

We bezitten meer en betere informatie over Jezus van Nazareth dan over de meeste figuren van zijn tijd. We hebben alles tot onze beschikking wat ons is overgeleverd door de getuigen van zijn leven en zijn dood: mondelinge en schriftelijke overleveringen over zijn persoon, in de eerste plaats de vier evangelies, die verkondigd zijn binnen de concrete, levende geloofsgemeenschap die hijzelf heeft ingesteld en die tot heden blijft bestaan. Deze gemeenschap is de Kerk, gevormd door miljoenen mensen die Jezus in de loop van de geschiedenis volgen, die Hem hebben gekend door de gegevens die de eerste apostelen haar ononderbroken doorgegeven hebben. De gegevens vermeld in de apocriefe evangelies en andere teksten buiten de bijbel voegen niets wezenlijks toe aan de informatie verstrekt in de canonieke evangelies, zoals die door de Kerk zijn doorgegeven.

Tot aan de Verlichting waren zowel gelovigen als niet gelovigen ervan overtuigd dat de kennis over Jezus was vastgelegd in de evangelies. Maar omdat hier sprake was van teksten geschreven vanuit het geloof, hebben historici uit de negentiende eeuw de objectiviteit van hun inhoud in twijfel getrokken. Voor deze geleerden waren de evangelieverhalen weinig betrouwbaar, omdat er niet in stond wat Jezus gedaan en gezegd heeft, maar wat geloofd werd door degenen die Jezus enkele jaren na zijn dood hebben gevolgd. Het gevolg hiervan was dat men, tot in het midden van de twintigste eeuw, getwijfeld heeft aan de authenticiteit van de evangelies en werd er zelfs beweerd dat “we bijna niets kunnen weten” (Bultmann) over Jezus.

De ontwikkeling van de historische wetenschap, de vooruitgang van de archeologie en onze betere kennis van de oude bronnen, maakt het nu voor ons mogelijk om, samen met een bekende specialist van de joodse wereld in de eerste eeuw na Jezus Christus – die niet van conservatisme beschuldigd kan worden – te bevestigen dat “we veel kunnen weten over Jezus” (Sanders). Deze auteur wijst bij voorbeeld op “acht onweerlegbare feiten” op historisch gebied over het leven van Jezus en de oorsprong van het christendom:

1) Jezus werd gedoopt door Johannes de Doper;

2) Hij was een Galileeër die predikte en wonderen deed;

3) Hij heeft leerlingen geroepen en heeft gezegd dat ze twaalf in aantal waren;

4) Hij heeft zijn werkzaamheid beperkt tot Israël;

5) Hij heeft een discussie teweeg gebracht over de rol van de Tempel;

6) Hij is buiten Jeruzalem gekruisigd door de Romeinse autoriteiten;

7) Na de dood van Jezus bleven zijn leerlingen een herkenbare beweging vormen;

8) Ten minste enkele Joden hebben sommige groepen van de nieuwe beweging vervolgd (Galaten 1, 13.22; Filippenzen 3, 6) en het zou blijken dat deze vervolging ten minste geduurd heeft tot het einde van het ambt van Paulus (2 Korintiërs 11, 24; Galaten 5, 11; 6, 12; zie Mattheüs 23, 34; 10, 17).

Masada aan de Dode Zee in Israël, een fort dat in 66 na Chr werd ingenomen door de Romeinen.

Vanaf deze minimale basis waarover historici het eens zijn, mag men vaststellen dat de andere gegevens die in de Evangelies zijn opgenomen, historisch geloofwaardig zijn. De toepassing van historiciteitcriteria op deze gegevens maakt het mogelijk om de graad van samenhang en waarschijnlijkheid van evangelische beweringen aan te tonen en bevestigt dat de inhoud van deze verhalen in wezen betrouwbaar is.

Ten slotte moeten wij ons realiseren dat onze kennis van Jezus betrouwbaar en aannemelijk is, omdat de getuigen geloofwaardig zijn en omdat de overlevering kritisch is ten opzichte van zichzelf. Wat de traditie ons overlevert, is bovendien bestand tegen de kritische studies van de historische bronnen. Het is waar dat slechts een deel van alles wat ons is overgeleverd, bewezen kan worden door de methodes die historici gebruiken. Dit betekent echter niet dat wat niet door deze methoden bewezen kan worden, niet heeft plaatsgevonden, maar dat we alleen informatie kunnen geven over de mindere of meerdere waarschijnlijkheid van deze gebeurtenissen. Laten we ook niet vergeten dat de waarschijnlijkheid niet bepalend is. Er bestaan feiten die zeer weinig waarschijnlijk zijn en toch historisch hebben plaatsgevonden. Wat zeker waar is, is dat de evangelische bronnen redelijk zijn en logisch in verhouding tot de bewijsbare gegevens. In ieder geval staat de traditie van de Kerk, waarin deze geschriften ontstaan zijn, garant voor hun betrouwbaarheid en zij legt ons uit hoe ze te interpreten.