Brief van de prelaat (juni 2010)

De talrijke liturgische feesten van deze maand juni vormen het uitgangspunt van deze brief die de prelaat richt tot alle gelovigen van het Werk.

Geliefden: Jezus beware mij mijn dochters en zonen!

Het eucharistisch Offer waartoe Christus ons elke dag oproept, leidt ons binnen in het hart van het Paasmysterie. Elke keer als we de heilige Mis vieren of bijwonen, nemen we deel aan de grootste liefdesdaad van Christus die Hij voltrok aan het kruis, en waar Hij zijn gehele leven op richtte. Er zijn echter momenten en gelegenheden waarop de aanbidding, dankzegging, eerherstel en smeekbeden die we tot God verheffen een bijzondere betekenis krijgen.

Bij dit vreugdebetoon en deze dankzegging aan God voor zo’n grote gave, die we elke dag dienen te actualiseren, voegen zich de liturgische plechtigheden die we deze dagen hebben gevierd of gaan vieren. Deze vieringen verenigen ons ten diepste met de verschillende aspecten van het Christusmysterie en ze schenken ons tegelijkertijd de genade die hun eigen is.

De Handelingen van de Apostelen vertellen dat de heilige Geest zich in de primitieve kerk op Pinksteren openbaart als een hevige wind en vuurtongen die zich op de hoofden van de apostelen neerzetten. Hij vervulde hen met zijn gaven en schonk de vrede die de Meester hun zelf had beloofd: Vrede laat ik u na, mijn vrede geef ik u [Joh 14, 27]. Middels deze tekenen van de komst van de heilige Geest geeft de Heer ons eveneens de gevolgen te kennen van de werking van de Trooster in de zielen die zich volgzaam openstellen voor zijn genade.

In de hevige wind waarvan sprake is, ontdekken we de goddelijke kracht die in staat is de grootste hindernissen om te buigen, en ook de frisse lucht die de gifwolken doet verdwijnen die het milieu dikwijls vergiftigen. Dit symbool, legt Benedictus XVI uit, doet er aan denken hoe kostbaar het is zuivere lucht te kunnen inademen, fysieke lucht met de longen en geestelijke lucht met het hart, de heilzame lucht voor de geest, namelijk de liefde [Benedictus XVI, Homilie op het hoogfeest van Pinksteren, 31-5-2009]. De vuurtongen spreken ons van de vurige Liefde waarmee Hij de harten van de mensen wil ontsteken. Dit vuur is over de verzamelde leerlingen neergedaald. Zij is op hen overgeslagen en heeft hun nieuwe geestdrift gegeven voor God. Zo wordt werkelijkheid wat de Heer Jezus voorzegd had: ‘Vuur ben Ik op aarde komen brengen, en hoe verlang Ik dat het reeds oplaait!’ (Lc 12, 49). De apostelen met de gelovigen van de verschillende gemeenschappen brachten deze goddelijke vlam tot aan de uiteinden van de aarde; zo hebben zij een weg voor de mensheid gebaand, een lichtende weg, en hebben zij met God samengewerkt die door Zijn vuur het aanschijn van de aarde wil vernieuwen [Benedictus XVI, Homilie op het hoogfeest van Pinksteren, 23-5-2010].

Laten we de Maagd Maria danken voor haar voortdurende voorspraak om ons steeds waakzamer te maken voor de ingevingen van de heilige Geest. Zo gebeurde ook met de apostelen die zich om haar heen hadden verzameld in het Cenakel. Ik denk in het bijzonder aan de gunsten die ze voor ons verkregen heeft in de meimaand, waarin we geprobeerd hebben haar met meer kinderlijke vroomheid te eren. Ik denk met name aan de uitnodiging die ze tot ons richt om dicht bij Jezus te blijven.

Afgelopen zondag, feest van de heilige Drie-eenheid, was een oproep van de hemel om onze gedachten en harten te hebben waar onze ware vreugde is, namelijk: bij de Vader, de Zoon en de heilige Geest, enige God die het heelal vult en die door de genade in onze harten woont. Hij wenst ons bovendien toe te laten tot de definitieve vereniging met zijn eigen leven in de hemelse glorie. Hoe hebben we het Trisagium angelicum gebeden op de dagen voor dit feest? Hebben we de eeuwige lofzang van de engelen tot de allerheiligste Drie-eenheid voortgezet? Blijven we ons ook na dit feest inzetten om de omgang met ieder van de goddelijke personen afzonderlijk te zoeken door ze te onderscheiden, maar niet van elkaar te scheiden?

Ik wil in dit kader een anekdote vertellen. In de kapel van de prelaat in het Romeins College van het Heilig Kruis, zijn op de marmeren voorzijde van de baldakijn de volgende woorden gegraveerd: BENEDICTA SIT SANCTA TRINITAS ATQUE INDIVISA UNITAS. Toen de heilige Jozefmaria naar deze plek kwam (toen nog in aanbouw), kon hij al niet meer goed zien. Hij kende de tekst van het opschrift maar al te goed. Toch vroeg hij altijd: Wat staat daar geschreven? Hij nodigde ons met deze vraag uit om te bidden. Ik zou willen dat ons hele leven een lofprijzing van de Drie-ene God zou zijn.

We zijn ons nu aan het voorbereiden op de hoogfeesten van Corpus Christi en het allerheiligst Hart van Jezus. Twee feesten die nauw met elkaar verbonden zijn, niet alleen in de tijd maar ook omdat ze twee blijken vormen van het grote behagen dat God in de mensen schept. Deze liefde openbaart zich aan ons in de Menswording, in dat verlossende rondtrekken van Jezus Christus op onze aarde tot aan het grootse offer van het kruis. En aan het kruis toont de liefde zich aan ons met een nieuw teken: Een der soldaten doorstak zijn zijde met een lans en terstond kwam daar bloed en water uit (Joh 19, 34). Water en bloed van Jezus, die ons spreken van een overgave tot aan het uiterste, tot aan het Consummatum est (Joh 19, 30), het is volbracht, uit liefde [Heilige Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, nr. 162].

Op 11 juni, hoogfeest van het allerheiligst Hart van Jezus, eindigt het Jaar van de Priester. We gaan echter door met ons gebed en zullen velen aansporen te bidden voor priesterroepingen, de heiligheid van de priesters en voor de heiligheid van het gehele christenvolk. Ik bid de Heer dat dit smeekgebed, dat we de afgelopen maanden hebben getracht te vermeerderen, in onze zielen nooit zal verstommen. Ook willen we hiermee degenen die het grote wonder van het priesterschap aanvallen, tot zwijgen brengen.

Een paar dagen geleden ben ik op bedevaart gegaan naar Turijn om te bidden voor de Lijkwade die ter verering van de gelovigen tentoongesteld is. Het maakt werkelijk indruk te bedenken hoeveel lijden wij de Heer gekost hebben. Zoals Johannes Paulus II zei: “De Lijkwade van Turijn is een spiegel van het Evangelie. Als men nadenkt over dit heilige gewaad, kan men er inderdaad niet om heen te bedenken dat de voorstelling op het doek nauw verboden is met wat de evangelies berichten over het lijden en de dood van Jezus. Elk gevoelig mens zal bij het aanschouwen ervan zich innerlijk bewogen en geraakt voelen” [Johannes Paulus II, Toespraak in Turijn, 24-5-1998].

Ik ben de Lijkwade gaan vereren, vergezeld van allen –zoals ik altijd doe op mijn reizen– om de Heer te vragen dat Hij onze harten ontsteekt met het vuur van de heilige Geest. Een aantal weken geleden zei Benedictus XVI, bij terugkomst van zijn verblijf uit de hoofdstad van Piemonte: Deze lijkwade kan het geloof voeden en de christelijke vroomheid sterken want zij is een stimulans om naar Christus’ gelaat te gaan, naar het Lichaam van de gekruisigde en verrezen Christus, om het paasgeheim te aanschouwen, de kern van de christelijke boodschap [Benedictus XVI, Toespraak bij de algemene audiëntie, 5-5-2010].

God te zien, het gelaat van Christus te aanschouwen en volledig gelukkig te zijn door het beschouwen van de goddelijke glorie, dat vormt de diepste wens van alle menselijke schepselen, ook al zijn miljoenen personen zich niet bewust van dit verlangen. Ik herinner me de vurige wens van onze Vader, de heilige Jozefmaria, om het gelaat van de Heer te kunnen aanschouwen. Hij legde ons uit hoe logischdeze wens is.Degenen die van elkaar houden proberen elkaar te zien. Verliefden hebben alleen maar oog voor hun geliefde. Is het niet logisch dat het zo is? Het menselijk hart ervaart deze noodzaak. Ik zou liegen als ik zou ontkennen dat ik een groot verlangen heb het gelaat van Jezus Christus te aanschouwen.De laatste jaren van zijn leven hier op aarde voegde hij hier dikwijls aan toe: Ik sluit graag mijn ogen en bedenk dan dat het moment zal aanbreken, wanneer God wil, waarop ik Hem zal kunnen zien, niet zoals in een spiegel… maar van aangezicht tot aangezicht. (1 Kor 13, 12). Ja, mijn kinderen, mijn hart dorst naar God, de God die leeft. Wanneer zal ik Hem zien van aangezicht tot aangezicht? (Ps 41, 3) [H. Jozefmaria, Aantekeningen van een meditatie, 25-12-1973].

Laten we ook in ons deze wens koesteren, door Jezus in het tabernakel op te zoeken, waar Hij werkelijk tegenwoordig is, en door Hem te zoeken in onze ziel in staat van genade. Laten we Hem ook proberen te vinden in de ledematen van de Kerk, zijn mystiek Lichaam, vooral in de hulpelozen: de zieken, de armen, degenen die vervolgd worden om hun religieuze overtuiging, en degenen die op zoveel plekken van de wereld onder allerlei vormen van onrechtvaardigheid gebukt gaan. Niemand moet ons onverschillig laten: we zijn allen geroepen om ledematen van Christus’ Lichaam te zijn, de Christus die verrezen is en werkzaam blijft in de geschiedenis; levende ledematen, ieder met een eigen functie, dat wil zeggen met de plicht die de Heer ons heeft willen toevertrouwen [Benedictus XVI, Toespraak bij de algemene audiëntie, 5-5-2010] door de inlijving in Zijn eigen leven door het Doopsel.

Ons christen-zijn wortelt in het hart van dit sacrament. Onze roeping tot heiligheid en apostolaat concretiseert zich door ons middelaars in Christus Jezus te weten voor de redding van de wereld. Hoe duidelijk komen ons de volgende woorden van de heilige Jozefmaria ons voor! De christen die zich ingelijfd weet door het Doopsel, die door het Vormsel de kracht ontvangen heeft om voor Christus te strijden, die op grond van het algemeen priesterschap van de gelovigen geroepen is God te dienen in de wereld, wordt door zijn optreden een apostel. Dit algemeen priesterschap dat een zekere deelname geeft aan het priesterschap van Christus, verschilt essentieel van datgene waaraan men deelachtig wordt door het ambtelijk priesterschap; niettemin geeft het algemeen priesterschap de bevoegdheid deel te nemen aan de eredienst van de Kerk en mensen de helpende hand te bieden op hun weg naar God, door het getuigenis van woord en voorbeeld, door gebed en boetedoening [H. Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, nr. 120].

Laten we, nu het Priesterjaar ten einde loopt, deze overwegingen op ons in werken en proberen we er persoonlijke conclusies uit te trekken. Een ander vertrouwelijke raad van de heilige Jozefmaria uit De Smidse kan ons helpen: Luister eens, je beklaagt je erover dat je er alleen voor staat in een omgeving waar een agressieve sfeer heerst. Bedenk dat Jezus, de goede Zaaier, ieder van ons, zijn kinderen, in zijn gewonde hand klemt –als tarwe– en ons doordrenkt met zijn Bloed, ons zuivert, ons reinigt, ons dronken maakt van Liefde … en ons dan, één voor één, heel gul over de wereld uitstrooit. Bedenk dat tarwe niet per zak wordt gezaaid, maar korrel voor korrel[H. Jozefmaria, De Smidse, nr. 894].

Op de eerste plaats doordrenktde Heer ons met zijn Bloeddoor de sacramenten en zo zuivert Hij ons, reinigt ons en maakt ons als het ware dronken! Hij leidt ons naar de heiligheid.Maar alleen als wij zelf willen, als we de Parakleet in ons laten werken, die de Kunstenaar is van onze vereenzelviging met Jezus.

In de Boete en de Eucharistie moeten we het contact met de allerheiligste Mensheid van Jezus zoeken. We moeten ons zijn leer eigen maken, niet alleen door het lezen van de heilige Schrift en de inzet om onze leerstellige vorming te verkrijgen en te verbeteren, maar vooral door voortdurend in een oprechte dialoog met Hem te blijven in het gebed. En door Hem te smeken dat zijn Woord tot in het diepst van ons arme ik binnendringt en onze verlangens en gevoelens doordrenkt. We moeten wensen dat Hij ons leidt: zijn stappen volgen, van zijn deugden leren, om ons steeds meer met zijn manier van voelen, begrijpen en beminnen te vereenzelvigen.

Als de heilige Geest in ons dit werk heeft verricht, –of beter gezegd, tegelijkertijd– werptde Heer ons in de wereld, zoals de zaaier de graankorrels uitstrooit in de voor, opdat ze vrucht mogen brengen, doordat we zelf, door onze priesterlijke ziel, schakel zijn tussen God en de mensen. De gewijde dienaren bezitten bovendien het ministerieel priesterschap dat ze bij het sacrament van het Priesterschap hebben ontvangen. Het stelt hun in staat in persona Christi Capitis te handelen, opdat Christus, Hoofd van de Kerk, in elke liturgische viering aanwezig is.

In het Opus Dei heeft de Heer ons –binnen de algemene christelijke roeping– een specifieke roeping gegeven om Hem te dienen met de geest die de heilige Jozefmaria vanaf 1928 belichaamde. Gefundeerd op het merkteken van het Doopsel, zet de specifieke genade van de roeping tot het Opus Dei ons er altijd toe aan Christus te helpen bij het reddingswerk van de zielen, maar niet omdat we beter zijn dan de anderen. Jezus Christus is de enige Middelaar tussen de mensen en God [Vgl. 1 Tim 2, 5], en Hij wil dat wij met Hem meewerken in deze opdracht.

Ten eerste moeten we ons eerbiedig verenigen met het Offer van Christus in de Mis. Door deze verbondenheid met de Eucharistie verandert het hele leven in een act van aanbidding, dankzegging en eerherstel. Onze persoon en ons handelen worden tot een volledige overgave, en maken ons tot instrumenten van Jezus Christus in de wereld. Door onze dag in een Mis te veranderen, zoals onze Vader zei, zijn we werkelijk eucharistische zielen: mannen en vrouwen die zich inspannen om in heel hun gedrag de goddelijke Meester te weerspiegelen.

We zijn aldus in staat om alle personen te helpen de vruchten van de Verlossing te ontvangen: we vormen ons om tot instrumenten van Christus om anderen zijn leer te onderrichten en ze dichter bij de bron van de genade de Sacramenten te brengen en ze te leiden langs de paden van eeuwig leven, door zelf deze fasen in ons dagelijks leven te beleven. Onder leiding van de heilige Geest, vergezellen we werkelijk de stappen van de Heer en wordt deze wens van de heilige Jozefmaria in ons werkelijkheid: Het leven voor de anderen geven. Slechts op deze manier kunnen wij het leven van Jezus Christus navolgen en één worden met Hem [H. Jozefmaria, De Kruisweg, veertiende statie].

Binnenkort herdenken we de dag waarop onze Vader naar de hemel ging. Laten we, in de weken tot 26 juni, met geloof onze toevlucht nemen tot zijn voorspraak opdat wij, naar zijn leer en voorbeeld, ook onze levens gelijkvormig maken met het leven van Christus, totdat we helemaal één zijn met Hem.

De dag ervoor zullen we de priesterwijding van de eerste drie priesters van het Werk herinneren. Zij hebben ons een duidelijk spoor van trouw doorgegeven. Zij stonden altijd klaar voor de ‘zaken van God’ en daarom wisten ze steeds volledig volgzaam te zijn aan wat onze Vader hen vroeg, om trouw het Opus Dei te verwezenlijken ten dienste van de Kerk. Van hen werd gezegd, en dit heeft ook betrekking op onze stichter, dat hij ze heeft laten wijden en nu ‘ombrengt’ met werk. Laten we –zowel de priesters als de leken– kijken naar hun voorbeeld en leren om nooit basta te zeggen tegen de plichten van onze priesterlijke ziel.

Blijven jullie zeer verenigd met mijn gebed en intenties. Ik steun speciaal op de zieken –die nooit ontbreken in het Werk– en op degenen die vanwege de een of andere reden lijden. Als ze hun leed verenigen met het kruis van Christus, door met vreugde hun pijn en zorgen op te dragen, kunnen ze temidden van hun zwakheid, veranderen in stevige pijlers die ons allen schragen.

Met alle genegenheid zegent jullie,

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 juni 2010