Brief van de prelaat (april 2008)

De aanwezigheid van de opgestane Christus onder ons is een uitnodiging om ons dagelijkse leven met vreugde te leven, ons eigen leven te verbeteren en de naasten zonder terughoudendheid lief te hebben. Dit is het advies van de prelaat in deze brief.

Geliefden: moge Jezus mijn dochters en zonen behoeden!

Deze regels stuur ik jullie midden in de paastijd, waarin onze ziel overloopt van vreugde om de verrijzenis van de Heer. De smartelijke dagen van Zijn lijden en dood zijn opgevolgd door de vreugde om het nieuwe, onsterfelijke leven dat Jezus van de Vader heeft ontvangen. Omdat Hij zich heeft vernederd, gehoorzaam tot de dood, de dood aan een kruis, heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam verleend die boven alle namen is, opdat bij het noemen van zijn naam zich iedere knie zou buigen in de hemel, op aarde en onder de aarde, en iedere tong zou belijden tot eer van God, de Vader: Jezus Christus is de Heer. [Phil. 2, 9-11]

Ditis de boodschap die de Kerk vanaf het begin met een bijzondere kracht verkondigt en die wij christenen aan alle mensen moeten meedelen. De dood en verrijzenis van Jezus Christus –zei de Paus een paar dagen geleden in zijn boodschap Urbi et Orbiis een gebeurtenis van een oneindige liefde, het is de overwinning van de Liefde die ons heeft bevrijd van de slavernij van de zonde en van de dood. Hij heeft de loop van de geschiedenis veranderd door het leven van de mens een onuitwisbare en vernieuwde zin en waarde te geven. [Benedictus XVI, Paasboodschap Urbi et Orbi, 23-3-2008]

Ik moet aan de vele paasfeesten denken die ik met de heilige Jozefmaria heb beleefd. Zijn vreugde op deze feesten was tastbaar en hij gaf die door aan iedereen om hem heen. Het was een vreugde die haar wortels had in het geloof, in de hoop en in de liefde, deugden die door God in onze ziel worden ingestort opdat we Hem kunnen kennen, met Hem om kunnen gaan en Hem kunnen beminnen. Heel deze bovennatuurlijke weg heeft zijn diepste fundament in de –historische en tegelijk boven de geschiedenis uitstijgende– gebeurtenis van de glorievolle verrijzenis van de Heer. Want Christus leeft, Christus is niet een gestalte die eenmaal geleefd heeft, voorbijgegaan en verdwenen is, en die ons slechts een wonderbare herinnering en een ontroerend voorbeeld heeft nagelaten. Nee, Christus leeft. Jezus is de Emmanuel: God met ons. Zijn Verrijzenis getuigt dat God de zijnen niet in de steek laat. Kan een vrouw haar zuigeling wel vergeten? Een moeder de zoon van haar schoot? En al zou ook zij het vergeten, Ik, Ik vergeet u nooit! (Jes. 49, 14-15). Zo had God het beloofd. En Hij heeft zijn belofte ingelost. God vindt steeds zijn vreugde onder de mensenkinderen (vgl. Spr.8, 31) [heilige Jozefmaria,Als Christus nu langskomt, n. 102]

Benedictus XVI heeft in zijn paasboodschap van dit jaar als thema een vers uit psalm 138 gekozen, dat in de oude versie van de Vulgaat aldus luidt: resurrexi et adhuc tecum sum, Ik ben verrezen en Ik ben altijd met u. [Ps. 138, 18 (Vg.)] De liturgie gebruikt het als antifoon aan het begin van de Mis van Paaszondag. In deze woorden herkent de Kerk wanneer de zon van Pasen opgaat, de stem van Jezus zelf die, verrezen uit de dood, vol geluk en liefde, zich tot de Vader richt en uitroept: mijn Vader, hier ben Ik! Ik ben verrezen, Ik ben nog steeds met U en Ik zal altijd met U zijn; Uw Geest heeft Mij nooit alleen gelaten. [Benedictus XVI, Paasboodschap Urbi et Orbi, 23-3-2008]

In de loop van het Mariajaar zijn wij ons aan het inspannen om Maria meer bij heel onze dag te betrekken. Wat gemakkelijk blijkt dat te doen bij de beschouwing van de glorievolle geheimen van de rozenkrans! Onze Vader verdiepte zich in het geluk van Onze Lieve Vrouw wanneer Zij Jezus ziet die uit de doden is verrezen. Hoewel het Evangelie ons niets vertelt over deze verschijning, zijn alle christenen hiervan unaniem overtuigd. «Hoe zou Maria, die bij de eerste gemeenschap van de leerlingen aanwezig was (vgl. Hand. 1, 14) uitgesloten kunnen zijn geweest van degenen die haar goddelijke Zoon hadden gezien toen Hij uit de doden was verrezen?», heeft Johannes Paulus II zich afgevraagd. [Johannes Paulus II, toespraak bij de algemene audiëntie, 21-5-1997] Overduidelijk: niet! Maria moest de eerste mens zijn aan wie de verheerlijkte Jezus Christus is verschenen, teneinde dit hart dat bij het Kruis zo veel had geleden te vervullen van een bovennatuurlijke en menselijke, onuitsprekelijke vreugde. Hoe zou degene die altijd het meest met de Verlosser verenigd was geweest, nu niet mogen genieten van de aanwezigheid van de triomferende Heiland?

Laten ook wij stil blijven staan bij deze scène. Als gids kan onze Vader ons dienen wanneer hij schrijft: Hij is verrezen! ― Jezus is verrezen. Hij is niet in het graf. ― Het Leven heeft de dood overwonnen. Hij verscheen aan zijn allerheiligste Moeder. ― Hij verscheen aan Maria Magdalena, die dwaas van liefde is. ― En aan Petrus en de overige apostelen. ― En aan jou en aan mij, die zijn leerlingen zijn en dwazer dan Magdalena: wat hebben wij Hem allemaal niet gezegd![heilige Jozefmaria, Heilige Rozenkrans, eerste glorievolle geheim.]

In navolging van deze overweging, kunnen we Jezus, die altijd leeft, zoeken, vinden en met Hem omgaan. Hij staat ons terzijde bij de gebeurtenissen van iedere dag en zetelt met Zijn Godheid –met de Vader en de Heilige Geest– in het diepst van ons hart. Deze overweging is geen vrome illusie. Behalve dat Hij met Zijn allerheiligste Mensheid in de hemel aan de rechterhand van de Vader zit –zoals we in het Credo belijden– blijft Jezus door de genade in de Kerk en in iedere christen aanwezig. Zijn aanwezigheid in ons en aan onze zijde is werkelijk, ook al zien we die niet met de ogen van ons lichaam; maar wij ervaren die op velerlei wijzen: in onze verlangens naar persoonlijke verbetering –naar heiligheid!– die Hij ons door de Heilige Geest instort; in de apostolische ijver die ons aanzet andere zielen te zoeken om ze te helpen nader tot God te komen; in de barmhartige blik waarmee wij christenen ons tot alle mensen richten, zonder onderscheid van ras, cultuur, sociale status, godsdienst. Dit alles is mogelijk omdat de verrezen Jezus Christus door ons handelt, ons vergezelt, in ons leeft. Verwerpen wij werkelijk iedere afstandelijkheid jegens de anderen?

De afgelopen dagen hebben wij deze heilbrengende gebeurtenissen ten volle actueel gemaakt en overwogen. Bovendien hebben wij bij de hernieuwing van onze doopbeloften tijdens de Paaswake onze verlangens om altijd met Christus door het leven te gaan bevestigd. Hij heeft ons bij Zich ingelijfd door de geestelijke wedergeboorte van het Doopsel en Hij voedt ons met Zijn Lichaam en Bloed in de Eucharistie om onze vereenzelviging met Hem steeds intenser te maken. Zoals de heilige Jozefmaria heeft geschreven, is de tegenwoordigheid van de levende Christus in de heilige Hostie onderpand, wortel en vervulling van Zijn tegenwoordigheid in de wereld.[heilige Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, n. 102]

Vooral dankzij de Eucharistie is het leven van Jezus ons leven, juist zoals het aan de apostelen werd beloofd bij het Laatste Avondmaal: Wie Mij bemint, bewaart mijn woord: mijn Vader zal hem beminnen, en Wij zullen bij hem komen en ons verblijf bij hem nemen (Joh. 14, 23). De christen moet daarom leven zoals Christus leefde, moet voelen als Christus, zodat hij met de heilige Paulus kan uitroepen: Non vivo ego, vivit vero in me Christus (Gal. 2, 20): niet ik leef nog, maar Christus leeft in mij. [heilige Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, n. 103]

Dankzij de hechte vereniging van de verrezen Christus met de levende ledematen van Zijn mystiek Lichaam, is iedereen in de gelegenheid de woorden van de psalm op zich toe te passen die ik jullie aan het begin van deze brief heb genoemd. In dit opzicht –heeft de Paus in zijn paasboodschap gezegd– merken wij dat de uitspraak die de verrezen Jezus vandaag tot de Vader richt –“Ik ben met U, nu en voor altijd”– ook ons aangaat, omdat wij kinderen van God en mede-erfgenamen met Christus zijn, als wij daadwerkelijk deelnemen aan Zijn lijden om deel te hebben aan Zijn verheerlijking (vgl. Rom. 8, 17). Dankzij de dood en verrijzenis van Christus verrijzen ook wij vandaag tot een nieuw leven en verkondigen wij door onze stem met de Zijne te verenigen ons verlangen om altijd samen met God te blijven, onze oneindig goede en barmhartige Vader. [Benedictus XVI, XVI, Paasboodschap Urbi et Orbi, 23-3-2008]

Ons nieuwe bestaan in Christus vereist van onze kant de inspanning om de oude mens te doen sterven; dat wil zeggen, al wat in ons niet met het goddelijk leven overeenstemt. Daarom is de conclusie van de heilige Jozefmaria aan het einde van de overweging van het eerste glorievolle geheim van de rozenkrans zo logisch:Mogen wij nooit door de zonde sterven; moge onze geestelijke verrijzenis eeuwig duren. ― En vóór dit tientje af is, heb jij de wonden van Zijn voeten gekust..., en ik, die meer durf ― omdat ik meer kind ben ― heb mijn lippen gedrukt op Zijn open zijde. [heilige Jozefmaria, Heilige Rozenkrans, eerste glorievolle geheim] Bevorder jij in jouw ziel een absolute afschuw van de –zware of lichte– beledigingen van jouw Heer? Vertrouw je het aan Maria toe, dat Zij voor jou van de Drie-eenheid de zuiverheid en nederigheid verkrijgt die wij allen nodig hebben?

We kunnen nog een ander voornemen halen uit de overwogen beschouwing van het eerste glorievolle geheim: het vaste besluit om in het gehoor van anderen –die misschien Christus niet kennen of zich gedragen alsof zij Hem niet kennen– de dringende noodzaak te laten klinken erop uit te gaan om Hem te zoeken en Hem te volgen, want alleen zó zullen ze zich vervuld weten van een onvergankelijke vreugde. Het Paasfeest zet ons ertoe aan onze ijver voor de zielen te verdubbelen, ons te gedragen als de apostelen en de heilige vrouwen nadat zij de verrezen Jezus Christus hadden ontmoet. Zij lieten zich door geen enkele moeilijkheid weerhouden, maar ze legden met moed en volharding getuigenis af van de verrijzenis en ze sleepten een ontelbare menigte mensen met zich mee.

Als christenen, kinderen van God in de heilige Kerk, moeten wij overal het goede nieuws van de verrijzenis van de Heer, het fundament van ons geloof, verkondigen. Met woorden van de heilige Jozefmaria herinner ik jullie eraan dat de Heer de zijnen op alle kruispunten van de aarde wil hebben. Sommigen roept Hij naar de eenzaamheid, opdat ze verre blijven van de drukte van de wereld en zo voor de andere mensen getuigenis afleggen dat God bestaat. Anderen vertrouwt Hij het priesterambt toe. De meesten wil Hij midden in de wereld en in de aardse dingen hebben. Daarom moeten deze christenen Christus overal uitdragen, waar mensen werken: in de fabrieken, het laboratorium en de werkplaats, op het veld, de drukke straten van de grote stad en de eenzame bergpaden.[heilige Jozefmaria, Als Christus nu langskomt, n. 105]

In de eerste week van maart heb ik de vreugde gehad, te bidden in twee Maria-heiligdommen die onze Vader vaak heeft bezocht. Op 1 maart ben ik naar Loreto geweest, waar de autoriteiten een voetpad dat naar het huisje van Nazareth voert hebben vernoemd naar de heilige Jozefmaria; langs het traject bevinden zich de kruiswegstaties met enkele teksten van onze stichter. Zaterdag de achtste ben ik naar Fatima gegaan. Ik was de avond ervoor in Lissabon aangekomen om een paar uur met jullie Portugese zussen en broers door te brengen, zoals ik sommige weekends met snelle reizen tracht te doen. Ik heb me veel dingen herinnerd; in het bijzonder hoe de heilige Jozefmaria op beide plaatsen –op moeilijke momenten– met zijn dochters en zonen van alle tijden heeft gebeden. Bij meer dan een gelegenheid herhaalde hij dat hij de last en de schitterende vreugde van de liefde voor iedereen en allen had ervaren.

Ik ben in het gezelschap van jullie allemaal naar die twee plaatsen gegaan, om Maria in dit mariale jaar onze dankzegginggebeden en ons vaste verlangen ons te gedragen als trouwe leerlingen van Jezus Christus in het Werk aan te bieden. Zowel in Loreto als in Fatima heb ik tot Maria gebeden met de gebeden van onze Vader en van don Alvaro, om Haar te danken voor haar bescherming en voor het mariale karakter van het Opus Dei. Ik heb Haar in jullie naam gevraagd in ons allen deze geest van sterke mariale vroomheid, die onze Vader ons als erfenis heeft nagelaten, te versterken en te vermeerderen.

Laten we de apostolische uitbreiding van het Werk in de hele wereld, zowel in de plaatsen waar we ons reeds bevinden, als in die andere waar ze ons verwachten, blijven aanbevelen. Ik heb jullie verteld over Roemenië, Indonesië en Vietnam; ook uit Bulgarije bereiken ons dringende oproepen. Het is een opwindend avontuur voor ieder van ons op de plek waar God hem of haar heeft geplaatst. Met de hulp van Onze Lieve Vrouw zullen we het ten uitvoer brengen als wij persoonlijk moeite doen onze vereniging met de verrezen Jezus intenser te maken, omdat alle kracht van Hem komt. Laten we Hem dat vragen op voorspraak van de heilige Jozefmaria: de drieëntwintigste zullen we de verjaardag van zijn Vormsel en van zijn eerste Communie herdenken. Zijn vaderlijke hulp zal ons nog eucharistischer zielen maken.

Houdt niet op me te vergezellen met jullie gebed voor mijn intenties. Ik ben ervan overtuigd dat ik, zoals ik onze Vader heb horen zeggen, samen met jullie sterk sta om veel van de Heer te vragen.

Met alle genegenheid zegent jullie,

jullie Vader

+ Javier

Rome, 1 april 2008.