De vrede komt uit het hart van de mens

Pastorale brief van mgr. Javier Echevarría aan de leden en medewerkers van het Opus Dei bij het begin van de vastentijd.

Aan het begin van de vastentijd zou ik de herhaaldelijke oproepen van de Heilige Vader Johannes Paulus II voor de wereldvrede in jullie hart willen doen weerklinken. “In deze tijd van internationale bezorgdheid voelen wij allemaal de noodzaak ons tot de Heer te richten om het grote geschenk van de vrede te vragen. In de apostolische brief Rosarium Virginis Mariae heb ik geschreven: ‘de zware uitdagingen die aan de wereld aan het begin van dit nieuwe millennium worden gesteld, leiden ons tot de gedachte dat alleen een tussenkomst van boven (…) reden tot hoop kan geven voor een betere toekomst’ (nr. 40). Ik nodig allen uit de rozenkrans in de hand te nemen om de voorspraak van de Allerheiligste Maagd Maria in te roepen: ‘Men kan de rozenkrans niet bidden zonder zich betrokken te voelen en zich in te zetten voor de vrede’ (ibid., 6)” (Johannes Paulus II, toespraak bij de Engel des Heren, 9-2-2003).

Deze woorden worden des te dringender onder het licht van de huidige omstandigheden. Het is nodig dat alle mensen van goede wil, vooral diegenen die de eer hebben de naam van leerlingen van Christus te dragen, met volharding en met geloof in de doeltreffendheid van het gebed, hun smeekgebed ten hemel doen opstijgen. Dat heeft de Paus een paar dagen geleden opnieuw gezegd: “Wij, christenen, zijn bijzonder geroepen om de vrede te bewaken, op de plaatsen waar wij leven en werken. Er wordt ons gevraagd ervoor te waken dat de gewetens niet voor de bekoring van het egoïsme, de leugen en het geweld bezwijken.” (Johannes Paulus II, toespraak bij de Engel des Heren, 23-2-2003).

De ware eendracht onder de volkeren is nauw verbonden met het respect voor de Wet van God, voor zijn Woord, voor zijn geboden, juist omdat ze een opus iustitiae is, vrucht van deze houding van respect voor en trouw aan de goddelijke wetten die de heilige Schrift gerechtigheid noemt. Juist daardoor “is de vrede nooit helemaal volledig, maar voortdurend in wording. Omdat de menselijke wil, gewond door de zonde, zo zwak is vereist de zorg voor de vrede van iedereen een voortdurende zelfbeheersing en van de kant van het legitieme gezag waakzaamheid” (Tweede Vaticaans Concilie, Gaudium et spes, 78).

In deze context is het gemakkelijk te begrijpen dat de vrede in het hart van de mens geboren moet worden, als vrije en vrijwillige aanname van de liefde van God. Als er in het hart van de mensen haat en nijd, wrok en kwaadwillendheid blijven bestaan, kan daar niet deze tere plant groeien. De ziel moet gezuiverd worden van de gehechtheid aan de zonde, opdat in de gezinnen, in de maatschappij en in de hele wereld het rijk van gerechtigheid, van liefde en vrede, dat Jezus op aarde heeft gebracht, uitgebreid kan worden. Laten we allemaal tegen de kleinste schaduw van wrok of wraak strijden, die de gemeenschap met de Heer verbreekt omdat hij de broederlijkheid stuk maakt.

Luisteren we naar de heilige Jozefmaria: “Pax in coelo, vrede in de hemel. Toch moeten we ook de wereld in het oog houden: waarom is er geen vrede op aarde? Inderdaad, er heerst geen vrede. Er is maar een schijnbare vrede, een evenwicht van angst, van gebrekkige compromissen. (…) Evenmin is er vrede in veel harten die vergeefs proberen de onrust van de ziel weg te drukken door rusteloze bedrijvigheid, door oppervlakkig genieten van dingen die niet verzadigen, omdat ze steeds een treurige, bittere nasmaak geven” (Jozefmaria Escrivá, Als Christus nu langskomt, 73).

Overweeg het enorme belang van de eigen innerlijke strijd – die van iedereen afzonderlijk–, voor de zaak van de vrede in de wereld. Beschouw dit niet als een utopie: een man of vrouw die – dag in dag uit – tracht God steeds aangenamer te zijn, die berouw heeft over zijn gebreken en kleine en grote voornemens maakt om in het innerlijk leven vooruit te gaan, die moeite doet om zich aan het welzijn van de personen met wie hij van meer nabij te maken heeft te wijden, die tracht de anderen de christelijke idealen door te geven waardoor hij bewogen wordt, deze persoon werkt op een doeltreffende manier aan de vrede mee.

Voor 5 maart a.s., Aswoensdag, roept Johannes Paulus II alle mensen van goede wil en in het bijzonder de kinderen van de Kerk op, deze dag te “wijden aan het gebed en de vasten voor de zaak van de vrede, met name in het Midden Oosten” (Johannes Paulus II, toespraak bij de Engel des Heren, 23-2-2003). Ik breng deze wens van de Paus, waarmee we ons op de meest edelmoedige manier willen verenigen, onder jullie aandacht, in de hoop dat het samengaan van gebed en offer, aan God opgedragen op voorspraak van de allerheiligste Maagd, eens te meer ― zoals heel vaak in de loop der geschiedenis gebeurd is ― de poorten van de goddelijke barmhartigheid zal openen.

“Bovenal zullen we van God de bekering van de harten afsmeken en de voorzichtigheid en rechtvaardigheid voor wie moet oordelen, om met geschikte en vreedzame middelen de geschillen te beslechten, die een hindernis vormen voor de pelgrimstocht van de mensheid in deze tijd van ons”(Ibid). Alleen het licht van God is in staat de hartstocht, de hoogmoed, de persoonlijke vooroordelen, van ras of natie, te doen verdwijnen, die er vaak de oorzaak van zijn dat de vreedzame oplossing van conflicten tussen de menselijke gemeenschappen mislukt. Het gebed is dus een middel van het grootste belang voor een vruchtbare dialoog tussen de vertegenwoordigers van de naties. Laten we dus niet ophouden dagelijks voor deze intentie te bidden. De Paus drukt in zijn oproep de hoop uit dat op Aswoensdag “in ieder mariaal heiligdom een vurig smeekgebed voor de vrede ten hemel stijgt, met het bidden van de heilige rozenkrans.” Hij voegt eraan toe, “ik vertrouw erop dat ook in de parochies en in de gezinnen de rozenkrans voor deze belangrijke zaak waarvan het welzijn van alle mensen afhangt zal worden gebeden” (Ibid).

De intentie die de Paus ons opgeeft is, samen met het vasten van deze dag, heel geschikt voor het begin van de veertigdagentijd, een tijd die in de Kerk heel bijzonder wordt gewijd aan het gebed, de werken van naastenliefde en van boetvaardigheid. Daarom preciseert Johannes Paulus II in zijn oproep: “Dit gebed zal begeleid gaan door vasten, als uitdrukking van boetvaardigheid om de haat en het geweld die de menselijke relaties besmetten. De christenen delen de oude gewoonte om te vasten met veel broeders en zusters van andere godsdiensten, die door middel van deze praktijk trachten zich te ontdoen van iedere vorm van hoogmoed en trachten zich in de gesteltenis te brengen om van God de grootste en meest noodzakelijke gaven te ontvangen, waaronder die van de vrede eruit springt” (Ibid).

Laten we ― ieder in de mate van zijn persoonlijke omstandigheden ― edelmoedig zijn in het beoefenen van de versterving, waardoor Gods Hart zo zeer bewogen wordt, en laten we veel andere mensen ertoe aansporen hetzelfde te doen; niet alleen op Aswoensdag, maar door tijdens de hele vastentijd met een bijzondere inspanning onze boetegeest te verzorgen in eten en drinken, in ons zo goed mogelijk verrichte werk, in onze rust en het gebruik van onze vrije tijd, in het opdragen van de tegenslagen en moeilijkheden van het leven, door alles met vreugde te verdragen, zoals de heilige Jozefmaria ons altijd heeft aanbevolen. “Bevorder jouw geest van versterving in de details van naastenliefde, met het verlangen om voor allen de weg naar de heiligheid te midden van de wereld aangenaam te maken: een glimlach kan soms de beste uiting van boetegeest zijn” (Jozefmaria Escrivá, De Smidse, 149).

De vastentijd roept ons op tot een grotere overgave aan de anderen: de werken van barmhartigheid, in hun meest verschillende uitingen, behoren tot de traditionele gebruiken van deze liturgische tijd. De Paus heeft in zijn boodschap voor dit jaar als spreuk enkele woorden uit de Heilige Schrift gekozen: “Het is zaliger te geven dan te ontvangen” (Hand 20, 35). We hebben een directe ervaring met deze waarheid. Wanneer we de innerlijke oproep om de anderen te dienen volgen, zonder daar iets voor terug te willen hebben, ervaren we een heel groot geluk, dat we voor geen enkele aardse vreugde zouden willen ruilen. Wanneer we daarentegen weerstand bieden aan deze uitnodiging van God en we ons afsluiten voor degenen om ons heen, voelen we ons ongelukkig en onvoldaan. Als dat al gebeurt in de gewone menselijke relaties, dan vinden we een des te groter geluk als we met onze liefde beantwoorden aan de Liefde ― met een hoofdletter― van de Drie-eenheid, met onze overgave aan de overgave van de Zoon, die God de Vader voor ons heeft verwezenlijkt!