“Mensenvisser zonder iets te vangen”

De Heer wil een concreet apostolaat van je, zoals de vangst van die honderd drieënvijftig grote vissen - en geen andere dan juist die - die aan de rechterkant van de boot werden opgehaald.

Je vraagt me: Hoe komt het dat ik niets vang, hoewel ik toch weet dat ik een - mensenvisser - ben die contact heeft met veel vrienden, en hoewel ik zie op wie ik mijn apostolaat specifiek moet richten? - Heb ik te weinig liefde? Heb ik te weinig innerlijk leven?

Luister naar het antwoord uit de mond van Petrus, bij die andere wonderbare visvangst: - “Meester, de hele nacht hebben wij ons afgetobt en we hebben niets gevangen; maar toch zal ik op Uw bevel het net uitwerpen”. In naam van Jezus, begin opnieuw! - Gesterkt: weg met die slapheid! (De Voor, 377)

Apostel zijn, het vurige verlangen dat het hart van iedere christen verteert, is in de kern niets anders dan het werk van elke dag. Het vormt een eenheid met dat werk dat de kans biedt Christus zelf te ontmoeten. Als we onze krachten bundelen, schouder aan schouder met onze collega's die dezelfde idealen hebben, met onze vrienden en onze familieleden, zullen we hen bij het doen van ons werk kunnen helpen te naderen tot Christus die op ons wacht aan de oever van het meer. Eerst visser zijn, dan apostel. Apostel geworden weer visser zijn. Voor en na hetzelfde beroep. (...)

Hij ging langs zijn apostelen, langs die zielen die zich aan Hem gegeven hadden: en ze waren zich er niet van bewust. (...)

Werpt het net uit rechts van de boot, daar zult ge iets vangen. Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege het grote aantal vissen (Joh 21, 6). Nu begrijpen ze het. Wat ze bij zoveel gelegenheden uit de mond van de Meester gehoord hebben, speelt de leerlingen weer door de geest: mensenvissers, apostelen. En ze begrijpen, dat alles mogelijk is omdat Hij aan de visvangst leiding geeft.(...)

De andere leerlingen kwamen met de boot, want ze waren niet ver uit de kust, slechts ongeveer tweehonderd el (Joh 21, 8). Ze leggen meteen de vangst aan de voeten van de Heer, want die is van Hem. Zo kunnen we leren dat de zielen aan God toebehoren, dat niemand op deze aardbol zich dat eigendom kan aanmatigen, dat het apostolaat van de Kerk —haar boodschap en heilswerkelijkheid— niet op het prestige van een paar mensen berust, maar op de goddelijke genade.

Vrienden van God, nr. 264-267

Ontvang berichten per e-mail

email