God laten handelen

Artikel van kardinaal Joseph Ratzinger over de heilige Jozefmaria Escrivá (L’Osservatore Romano, 6 oktober 2002). De toenmalige prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer schrijft over de boodschap en persoonlijkheid van de stichter.

Het is me altijd opgevallen dat Jozefmaria Escrivá een bijzondere betekenis gaf aan de naam Opus Dei; een interpretatie die we biografisch kunnen noemen en die het mogelijk maakt de geestelijke gestalte van de stichter te begrijpen. Escrivá wist dat hij iets moest stichten. Tegelijkertijd was hij ervan overtuigd dat dit 'iets' niet zijn eigen werk was. Híj had zelf niets uitgevonden. Het was de Heer die zich van hem had bediend. Daardoor was dit 'iets' niet zijn werk, maar het Werk van God. Hij was alleen een instrument waarmee God handelde.

Hierover nadenkend schieten mij de woorden van de Heer te binnen uit het evangelie van Johannes 5,17: “Mijn Vader is voortdurend aan het werk…" Het zijn woorden van Jezus, gericht tot enkele wetgeleerden die niet wilden erkennen dat God op de sabbat kan werken. Het is nog steeds een open en actueel thema voor mensen - ook christenen - van onze tijd. Sommigen denken dat God zich na de schepping heeft 'teruggetrokken' en geen belangstelling meer heeft voor onze dagelijkse bezigheden. Volgens deze visie kan God niet in ons leven binnentreden. Maar de woorden van Jezus Christus laten ons juist het omgekeerde zien. Wie open staat voor de aanwezigheid van God merkt dat God altijd handelt, ook vandaag de dag. Als wij ons open stellen voor God en het vergemakkelijken dat Hij in ons kan werken, kan een ontwikkeling op gang komen die nieuwe wegen gaat en de mensheid vernieuwt.

Dit alles helpt ons begrijpen waarom Jozefmaria Escrivá zichzelf niet als 'stichter' zag, maar als een mens die enkel de wil van God wil vervullen. Hij wilde gehoor geven aan deze oproep, die het werk van God was. Dit centraal stellen van God door Escrivá heeft voor mij een belangrijke boodschap: in overeenstemming met de woorden van Jezus vertrouwen wij erop dat God zich niet heeft teruggetrokken uit de wereld, en dat Hij nog steeds handelt. Van onze kant moeten wij ons beschikbaar stellen, bereid zijn om aan zijn oproep gehoor te geven. Dit is een boodschap die ons kan helpen bij het overwinnen van wat we kunnen beschouwen als de grote bekoring van onze tijd: de pretentie te denken dat God zich na de Big-Bang heeft teruggetrokken uit de geschiedenis. Gods handelen is niet ‘stil gaan staan’ op het moment van de Big-Bang, maar blijft doorlopen in de tijd, zowel in de wereld van de natuur als die van de mensen.

De stichter van het Werk zei: ‘Ik zelf heb niets bedacht, een Ander heeft alles gedaan; ik probeerde alleen maar beschikbaar te zijn als een goed instrument.’ De naam en de hele werkelijkheid die we Opus Dei noemen, is nauw verweven met het innerlijk leven van de stichter, die - ook al wilde hij discreet zijn op dit punt - laat zien dat hij een ononderbroken dialoog voerde. Hij onderhield een werkelijk contact met Hem die ons geschapen heeft en door ons en met ons handelt. Het boek Exodus (33,11) zegt over Mozes dat God met hem sprak van ‘aangezicht tot aangezicht, zoals een vriend spreekt met zijn vriend’. Ook al kennen wij niet alle details, naar mijn mening is er voldoende reden om dit toe te passen op Jozefmaria Escrivá: het ‘spreken zoals vrienden onderling’ opent de deuren van de wereld voor Gods aanwezigheid, opdat Hij kan handelen en alles kan omvormen.

Vanuit dit perspectief kan men beter begrijpen wat heiligheid en universele roeping tot heiligheid betekenen. Wie een beetje de levensverhalen van heiligen kent en weet dat in een heiligverklaringsproces gezocht wordt naar de 'heldhaftige’ deugdbeleving, krijgt haast onvermijdelijk een verkeerd concept van heiligheid, want we zijn geneigd te denken: ‘Dit is niet voor mij’. ‘Ik voel me niet in staat op heldhaftige wijze de deugden te beoefenen’. ‘Dit is een te hoog gegrepen ideaal voor mij.’ Heiligheid zou dan voorbehouden zijn aan een selecte groep - waarvan de beelden te zien zijn in de kerken - maar die heel anders zijn dan wij, gewone zondaars. Dit zou een verkeerd begrip van de heiligheid zijn. Een misvatting die - en dit lijkt me van groot belang - juist gecorrigeerd is door Jozefmaria Escrivá.

Heldhaftige deugdzaamheid wil niet zeggen dat de heilige een soort 'training in heiligheid' heeft ondergaan met oefeningen die voor de gewone mens onhaalbaar zijn. Het wil daarentegen zeggen dat Gods aanwezigheid zich toont in het leven van een persoon die tot dingen in staat blijkt te zijn, die mensen uit zichzelf niet kunnen. Misschien is het uiteindelijk een kwestie van terminologie, want het bijvoeglijk naamwoord 'heldhaftig' is vaak verkeerd geïnterpreteerd. Heldhaftige deugd betekent niet dat iemand uit zichzelf grote daden verricht, maar dat in zijn leven dingen gebeuren die hun oorsprong vinden in God, omdat de heilige zich voor Hem heeft open gesteld. Met andere woorden heiligheid is met God spreken ‘zoals een vriend spreekt met zijn vriend.’ Dat is heiligheid.

Heilig zijn betekent niet dat je beter bent dan de ander. Integendeel, de heilige kan heel zwak zijn en veel fouten in zijn leven begaan. Heiligheid is een intieme verhouding met God, het is bevriend raken met God, het is de Ander laten handelen: de Enige die deze wereld goed en gelukkig kan maken. Wanneer Jozefmaria Escrivá zegt dat wij allemaal tot de heiligheid geroepen zijn, dan verwijst hij uiteindelijk naar zijn persoonlijke ervaring: uit eigen kracht deed hij geen ongelooflijke dingen, maar hij liet God in zich handelen. Hierdoor is een grote vernieuwing ontstaan, een stuwende kracht voor het goede in de wereld, te midden van alle menselijke zwakheden. Wij zijn werkelijk allen in staat en geroepen om ons open te stellen voor die vriendschap met God, om Zijn hand niet los te laten, om niet moe te worden steeds naar Hem terug te keren en met Hem te spreken zoals vrienden met elkaar, met de zekerheid dat de Heer de ware Vriend van allen is, ook van degenen die uit zichzelf niet tot grote dingen in staat zijn.

Door dit alles heb ik het wezen van het Opus Dei beter begrepen: de sterke relatie die bestaat tussen enerzijds een absolute trouw aan de rijke traditie van de kerk en aan haar geloof met een ontwapenende eenvoud en anderzijds de onvoorwaardelijke openheid voor alle uitdagingen van deze wereld, zowel op academisch gebied, als op het gebied van het beroepswerk, de economie, enz. Wie deze band met God heeft en een ononderbroken gesprek voert met Hem, die durft nieuwe uitdagingen aan en is niet bang. Want de persoon die zich in de handen van God overgeeft, weet zich door Hem gedragen. Zo verdwijnt de angst en groeit de dapperheid om te beantwoorden aan de uitdagingen van de wereld van vandaag.

Joseph kardinaal Ratzinger

L' Osservatore Romano, 6 oktober 2002